15-jarige die bij zijn moeder woont vraagt de rechter te bepalen dat hij minder vaak naar zijn vader moet

Jurisprudentie overig (o.a. klachtjurisprudentie) >>

3De vraag van [minderjarige] en de beoordeling

3.1

[minderjarige] heeft een brief geschreven waarin hij heeft aangegeven dat hij de huidige zorgregeling met zijn vader niet prettig vindt. [minderjarige] wil zelf kunnen bepalen wanneer hij contact met zijn vader wil.

3.2

[minderjarige] heeft zich tot de rechter gewend via de zogenaamde ‘informele rechtsingang’. Dat betekent dat hij de rechter vraagt om ambtshalve een beslissing te geven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. Hij kan zo’n officieel verzoek niet zelfstandig indienen, omdat hij als minderjarige geen formele eigen rechtsingang heeft. Ingevolge artikel 1:253a juncto artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven ter zake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De rechtbank acht [minderjarige] , gelet op het voorgaande, ontvankelijk in zijn vraag.

3.3

Op 30 juni 2023 heeft er een kindgesprek met [minderjarige] plaatsgevonden. [minderjarige] heeft daar verklaard dat hij minder vaak naar zijn vader wil en dat hij het liefst zelf wil bepalen wanneer hij naar zijn vader gaat. Hij heeft daar ook vaak ruzie met zijn stiefmoeder.

3.4

Op 25 augustus 2023 heeft de eerste mondelinge behandeling met de ouders en met de Raad plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling is met ouders besproken dat de Raad de Ouderschap in Overleg interventie (OIO) zal inzetten waarbij ervaren raadsmedewerkers in de rol van gespreksleider een aantal bemiddelingsgesprekken voeren met partijen, teneinde tot overeenstemming te komen. Uit het op 14 november 2023 ingekomen rapport en advies van de Raad volgt dat er door de Raad eerst is gesproken met [minderjarige] en vervolgens heeft een gezamenlijk gesprek plaatsgevonden met ouders. Tenslotte zijn de uitkomsten van dit gezamenlijk gesprek door ouders en de Raad aan [minderjarige] teruggekoppeld.

De Raad adviseert de rechtbank om te bepalen dat [minderjarige] en vader in het kader van de zorgregeling gerechtigd zijn tot contact met elkaar in ieder geval twee keer per maand één dag(deel). [minderjarige] en vader spreken met elkaar af wanneer ze elkaar zien en wat ze gaan doen. In het kader van de vakantie- en feestdagenregeling adviseert de Raad de rechtbank - voor zover hier van belang - om te bepalen dat [minderjarige] in de zomervakantie drie weken bij vader en drie weken bij moeder verblijft.

3.5

Beide ouders zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het advies van de Raad. Door vader is niet gereageerd. Door moeder is gereageerd bij emailbericht van 15 februari 2024. Daarin stelt moeder - samengevat en voor zover hier van belang – dat de regeling van twee keer in de maand een dag tot nu toe prima gaat. Het contact tussen [minderjarige] en vader is nog steeds hetzelfde. Vader belooft om te bellen of te appen maar doet dit vervolgens niet. [minderjarige] zou volgens moeder graag willen dat hij in plaats van 3 weken zomervakantie 2 weken bij zijn vader kan verblijven. Dit zou voor hem heel veel betekenen. Hij ziet nu al tegen deze vakantie op.

3.6

Omdat moeder en [minderjarige] een afwijkende regeling dan de door de Raad geadviseerde wensen, en van vader geen reactie is ontvangen, heeft er op 14 mei 2024 een nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daar zijn ouders overeengekomen dat [minderjarige] en zijn vader in het kader van de zorgregeling in ieder geval twee keer per maand één dag(deel) contact met elkaar hebben. Dit betreft de door de Raad geadviseerde zorgregeling waar in de praktijk op dit moment ook uitvoering aan wordt gegeven. Vader heeft daarbij toegezegd actief het contact met [minderjarige] te zullen zoeken en daarbij de hulp via het CJG in te schakelen. Het CJG kan daarbij indien daar behoefte aan bestaat ook een rol spelen bij een bemiddeling tussen [minderjarige] en stiefmoeder. Ten aanzien van de zomervakantie zijn ouders in samenspraak met de Raad overeengekomen dat [minderjarige] in afwijking van het eerdere advies van de Raad gedurende twee – in nader onderling overleg tussen ouders te bepalen – weken bij zijn vader verblijft, waarbij de vader voor de derde week van de zomervakantie een aantal dagen of dagdelen in overleg met [minderjarige] zal plannen om op die dagen/dagdelen met z’n tweeën iets te gaan doen.

3.7

De rechtbank zal gezien het hiervoor overwogene, waarbij alle betrokkenen op één lijn zitten en het positieve advies van de Raad, ambtshalve de navolgende beslissing nemen over de wijziging van de zorgregeling.

4De beslissing

De rechtbank:

bepaalt – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 24 augustus 2021 – dat de volgende zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] zal gelden:

- [minderjarige] heeft in ieder geval twee keer per maand één dag(deel) contact met zijn vader;

- de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld waarbij ten aanzien van de zomervakantie geldt dat [minderjarige] in ieder geval twee weken bij zijn vader verblijft, met inachtneming van hetgeen hierover in rechtsoverweging 3.6 is overwogen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.


Back