Algemene wet bestuursrecht niet in zijn geheel van toepassing op schriftelijke aanwijzing |
Het is het hof gebleken dat ten tijde van de vraag van de advocaat van de moeder van 7 maart 2017 aan de GI, de omgang tussen de moeder en de kinderen niet meer was gebaseerd op de schriftelijke aanwijzing uit februari 2016, waarin de omgangsmomenten tot en met december 2016 waren vastgelegd, en voorts dat de omstandigheden sindsdien waren gewijzigd. Het schriftelijk bericht van de advocaat van de moeder van 7 maart 2017 aan de GI dient daarom naar het oordeel van het hof te worden aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb in de vorm van een schriftelijke aanwijzing betreffende de contacten tussen de moeder en de kinderen als bedoeld in artikel 1:265f lid 1 BW.
Op grond van dat artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Gelet op artikel 1:265f lid 2 jo. artikel 1:265 lid 2 BW diende de GI binnen twee weken schriftelijk te beslissen op het verzoek van 7 maart 2017. Het hof acht voldoende gebleken dat de GI niet binnen die termijn een schriftelijk besluit op de aanvraag heeft genomen. De reactie van de jeugdzorgwerker [E] op de e-mail van 7 maart 2017 kan niet als zodanig worden aangemerkt en ook anderszins heeft het hof geen tijdig besluit van de GI op het verzoek aangetroffen. Ingevolge artikel 1:265f lid 2 jo. artikel 1:265 lid 4 BW staat het niet of niet tijdig nemen van een beslissing door de GI gelijk met afwijzing van het verzoek, waarna beroep kan worden ingesteld bij de kinderrechter.
Onderdeel van de door de kinderrechter te verrichten toetsing is of de beslissing van de GI op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Op de totstandkoming van besluiten van de GI is de Awb van toepassing. Dat sprake is van een besluit in de zin van de Awb betekent echter niet dat de Awb in zijn geheel van toepassing is. Afdeling 4 van Titel 14 van Boek 1 BW (waar ook de artikelen 1:265 en 1:265f BW toebehoren) is opgenomen in de bijlage bij artikel 8:5 Awb, waardoor bezwaar en beroep op grond van de Awb zijn uitgesloten. De hoofdstukken 6 en 8 van de Awb zijn dus niet van toepassing (vgl. Hoge Raad 3 november 2000; ECLI:NL:HR:2000:AA8104). Omdat de moeder haar verzoek heeft gebaseerd op artikel 8:55c Awb kan zij naar het oordeel van het hof niet in dit verzoek worden ontvangen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven voor zover aan dit hoger beroep onderworpen en het hof zal beslissen als volgt.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tot vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke dwangsom.