De kinderrechter rekt een paar begrippen op! |
De kinderrechter overweegt dat indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaren noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid te voorkomen en de ouder die het gezag heeft zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming ingevolge artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, kan worden vervangen door die van de kinderrechter.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:450 van het BW is voor verrichtingen ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst de toestemming van de patiënt vereist. Voor de minderjarige in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar geldt dat naast zijn toestemming ook de toestemming van de ouders die het gezag over hem uitoefenen, vereist is. Als de minderjarige, na weigering van de toestemming van die ouder(s), de verrichting weloverwogen blijft wensen, kan die verrichting zonder die toestemming worden uitgevoerd. Er is echter een lacune voor zover het betreft de minderjarige die ouder dan twaalf jaar is, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn om een minderjarige, die ouder is dan twaalf jaar, in een nadeliger positie te brengen dan een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt. De wetgever is overigens voornemens om voor deze situatie bij de aanstaande herziening van kinderbeschermingsmaatregelen een regeling te treffen. Gelet hierop acht de rechtbank zich dan ook bevoegd om, vooruitlopend op de nieuwe wetgeving (het toekomstige artikel 1:265h BW) en met analoge toepassing van artikel 1:264 van het BW, vervangende toestemming voor een medische behandeling te geven, indien het geval zich voordoet dat een gezaghebbende ouder toestemming weigert, de minderjarige twaalf jaar of ouder is en niet tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is en de medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen.
De kinderrechter overweegt dat [de minderjarige] tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft aangegeven dat zij eerst haar examenjaar af wil ronden en daarom niet wil verblijven in een behandelwoongroep van [de residentiële instelling] en dat zij ambulant behandeld wil worden. De kinderrechter is anders dan de raadsman van oordeel dat het niet in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen zich niet beperkt tot minderjarigen die verstandelijk beperkt zijn. In onderhavig geval is naar het oordeel van de kinderrechter sprake van een situatie dat [de minderjarige] niet is staat is tot een redelijke waardering van haar belangen. Onder de gegeven omstandigheden waarbij de ouders van mening verschillen over de noodzaak van de behandeling, bij [de minderjarige] onder meer sprake is van een forse onbehandelde chronische vroegkinderlijke traumatisering (diagnose posttraumatische stressstoornis, chronisch), haar probleeminzicht nog onvolledig is en zij vermijdend is ten aanzien van de problematiek, is de kinderrechter van oordeel dat [de minderjarige] niet in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen, en derhalve ter zake wilsonbekwaam is. De kinderrechter acht zich dan ook bevoegd om op het verzoek te beslissen.
De raadsman heeft voorts betoogd dat geen sprake is van een medische behandeling als bedoeld in Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Volgens de raadsman is sprake van een orthopedagogische behandeling en kan deze niet worden aangemerkt als een medische behandeling gelijk de kinderrechter te Rotterdam heeft beslist op 4 oktober 2012, LJN:BX9923.
De kinderrechter overweegt dat voor een uitleg van het begrip medische behandeling aansluiting dient te worden gezocht bij de begripsomschrijving daaromtrent in de WGBO. Artikel 7:446 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder handelingen op het gebied van de geneeskunst wordt verstaan alle verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen – ertoe strekkende een persoon van een ziekte te genezen, een persoon voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen.