De rechter vindt de uitspraak van de Hoge Raad van 14 januari 2014 te belangrijk om zich te laten leiden door de deskundigen.

Jurisprudentie i.v.m. gezag, omgang en informatie na scheiding >>

Aan partijen die gezamenlijk zijn belast met het gezag over een minderjarige, ontzegt de rechter het recht op omgang op grond van artikel 1:253 Burgerlijk Wetboek (BW) juncto 1:377a lid 3 BW indien:

  • -(sub a) contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • -(sub b) de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact;
  • -(sub c) het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder heeft doen blijken;
  • -(sub d) contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind..
    ...

    Hoewel er zich mogelijk in het verleden gebeurtenissen hebben voorgedaan die [de zoon] een vervelend gevoel hebben gegeven, acht het hof het niet aannemelijk dat deze omstandigheden, objectief gezien en mede rekening houdend met de autistische problematiek van [de zoon], ten grondslag kunnen liggen aan de volhardende en langdurende weerstand van een thans 13-jarig kind richting zijn moeder. De ontstane situatie waarin [de zoon] op geen enkele wijze nog contact wil met zijn moeder, acht het hof zeer zorgwekkend. Indien [de zoon] nog steeds hinder zou ondervinden van de door de vader geschetste incidenten, merkt het hof op dat het op de weg van de vader ligt om professionele hulp in te schakelen om [de zoon] te helpen bij de verwerking hiervan en om [de zoon] te helpen bij het herstel van het contact met de moeder.
    ...
    Het hof is dan ook van oordeel dat in de onderhavige zaak (nog) niet alle gepaste maatregelen zijn ingezet om het contact tussen de moeder en [de zoon] te realiseren. Dit geldt temeer nu de rechter ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 14 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) – kort gezegd – gehouden is alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om omgang tussen een ouder en een kind te realiseren. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09).


Ga terug