De situatie is veranderd: geen verlenging OTS in hoger beroep |
Beoordeling
5.6
Het hof overweegt als volgt. Beoordeeld moet worden of de kinderen terecht onder toezicht zijn gesteld, of de gronden daarvoor ook thans nog aanwezig zijn en of deze maatregel ook nu nog nodig is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken.
De kinderen hebben in het verleden een aantal jaren onder toezicht gestaan. In die periode zijn de kinderen ook een aantal maanden uit huis geplaatst geweest. De ondertoezichtstelling is in 2019 afgesloten. Op 12 april 2021 is er door de (basis)school een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan. In mei 2021 is vanuit Veilig Thuis spoedhulp ingezet en in juni 2021 is de GI opnieuw betrokken geraakt. Door spoedhulp is onder andere geadviseerd om het Ouder- en Kindteam in te schakelen. De moeder heeft dit advies niet opgevolgd en heeft gekozen voor een orthopedagoog. De GI heeft op 7 februari 2022 een verzoek tot onderzoek (VTO) gedaan bij de raad omdat het niet lukte een samenwerking aan te gaan met de moeder en de GI zich zorgen maakte over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen. Op 14 juli 2022 is opnieuw een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis, nu door het CSB [plaats ] , waarin door de school zorgen zijn geuit over [minderjarige 1] en haar ontwikkeling. Het is de GI tot op heden niet gelukt om in gesprek te gaan met de moeder; de moeder heeft niet gereageerd op de brieven, mails en telefoontjes van de gezinsmanager. De gezinsmanager heeft recentelijk geïnformeerd bij de school van [minderjarige 1] en bij de school van [minderjarige 2] . Uit deze gesprekken zijn, los van het te laat komen van [minderjarige 1] en het niet goed meekomen van haar bij de gymles, geen zorgen naar voren gekomen.
Uit het VTO blijkt dat de rapportage van Veilig Thuis van 12 april 2021 was gebaseerd op een melding van de school van de kinderen en dat er met name zorgen bestonden over [minderjarige 1] . Deze rapportage is, anders dan de moeder heeft gesteld, de basis geweest voor het VTO. Uit die rapportage van 12 april 2021 blijkt dat er zorgen waren over de cognitieve ontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en het schoolverzuim van [minderjarige 1] . Daarnaast is het vermoeden uitgesproken dat bij [minderjarige 1] sprake zou kunnen zijn van een stoornis in het autistisch spectrum. Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn zorgen geuit over haar cognitieve ontwikkeling. De in het raadsrapport geschetste zorgen, bestaande uit onder andere het verzuim van school, het te laat komen, de tekenen van vermoeidheid bij beide kinderen en de gedragsproblemen, werden door de moeder niet herkend. De moeder heeft niet gereageerd op de verzoeken van de GI om met hen in gesprek te gaan waardoor de GI een VTO aan de raad heeft gedaan en de raad na onderzoek heeft besloten een verzoek tot ondertoezichtstelling aan de rechtbank te doen. Uit het rapport van de raad is gebleken dat er sprake was van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen, die was gelegen in de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling en het ontbreken van zicht op veiligheid in de opvoedsituatie bij de moeder. Ten tijde van de bestreden beschikking bestond dan ook geen zicht op de opvoedomgeving waarin de kinderen opgroeiden, maar waren vanuit de school van beide kinderen wel genoemde ernstige zorgen geuit. Het hof is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen dan ook van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor beide kinderen.
5.7
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de zorgen die in de raadsrapportage staan vermeld niet meer, althans niet in een zodanige vorm of ernst, aanwezig zijn dat gesproken kan worden van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De GI heeft geïnformeerd bij de school van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] en uit die gesprekken is gebleken dat er over beide kinderen geen grote zorgen meer bestaan. De coördinator van het ondersteuningsteam van het CSB [plaats ] - die op 14 juli 2022 met de raad heeft gesproken als informant voor het raadsrapport - heeft aangegeven dat [minderjarige 1] nog af en toe te laat komt en niet goed kan meekomen tijdens de gymles, maar verdere aandachtspunten of zorgen, waaronder het eerder geuite vermoeden of sprake zou kunnen zijn van een stoornis in het autistisch spectrum, zijn niet genoemd. Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn geen specifieke aandachtpunten of zorgen naar voren gekomen. Het hof is dan ook van oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden gezegd dat ook thans nog sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen.
5.8
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar dat deze thans niet meer aanwezig zijn. De bestreden beschikking zal daarom, voor zover de kinderen onder toezicht zijn gesteld tot heden, worden bekrachtigd, terwijl het verzoek tot ondertoezichtstelling zal worden afgewezen voor zover het de periode vanaf heden betreft, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
6De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de periode met ingang van heden betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de raad voor zover het de ondertoezichtstelling voor de periode met ingang van heden betreft af;