De vader krijgt niets, behalve een grote rekening |
4.5
Ten aanzien van de aanwijzing van een nieuwe gezinsvoogd dan wel een nieuwe GI overweegt het hof als volgt. Alhoewel vast staat dat er een slechte werkrelatie bestaat tussen de gezinsvoogd en de vader is in deze procedure niet gebleken van een dusdanig spoedeisend belang om voorlopige voorzieningen te treffen, dat de uitkomst van daarvoor in aanmerking komende, maar nog niet geëntameerde, procedures ex artikel 1:259 en 1: 262b BW niet afgewacht kunnen worden. Bovendien is naar het voorlopig oordeel van het hof niet komen vast te staan dat de GI dan wel de huidige gezinsvoogd die namens de GI met de uitvoering van de ondertoezichtstelling is belast hun taak niet naar behoren uitvoeren. De vorderingen die strekken tot vervanging GI te vervangen en /of een andere gezinsvoogd zullen worden afgewezen.
Het hof overweegt voorts dat ook de overige vorderingen van de vader afstuiten op het niet volgen van de daartoe bestemde procedure ex artikel 1:262b BW, (de nieuwe geschillenregeling, KOG) terwijl voor deze vorderingen ook niet een spoedeisend belang om voorlopige voorzieningen te treffen is komen vast te staan, nog daargelaten of deze vorderingen overigens toewijsbaar zouden zijn geweest.
Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Niet gebleken is dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van de vader.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de vader in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de GI worden begroot op
€ 718,- aan griffierecht en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief ( 3
punten x tarief II ).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de raad worden begroot op NIHIL.
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland in kort geding van 18 december 2015;
veroordeelt de vader in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de GI vastgesteld op € 718,- aan verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;