De Wjz derogeert aan de Wob, d.w.z. gaat daarboven

Jurisprudentie overig (o.a. klachtjurisprudentie) >>

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

Ingevolge het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.

Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.

Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat het daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.

Ingevolge artikel 49 van de Wet op de jeugdzorg (hierna: Wjz) verstrekken de stichtingen en de zorgaanbieders aan de cliënt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van de bescheiden die deze met betrekking tot de cliënt onder zich hebben.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, verstrekken de stichting en de zorgaanbieder, onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde, aan anderen dan de cliënt geen inlichtingen over de cliënt, dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden dan met toestemming van de cliënt.

2. In haar tussenuitspraak van 15 april 2015 heeft de Afdeling geoordeeld dat zij, anders dan de rechtbank, kennisneming van de door Bureau Jeugdzorg geweigerde documenten met toepassing van artikel 8:29 van de Awb noodzakelijk acht, nu zonder een rechterlijke beoordeling van de documenten niet met zekerheid kan worden vastgesteld welke openbaarmakingsregeling daarop van toepassing is en die rechterlijke beoordeling daarvan ter beslechting van het geschil derhalve nodig is.

3. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de desbetreffende documenten en overweegt als volgt.

De door [appellant] verzochte documenten zien alle op het vermeende misbruik van de stiefkleinkinderen en het in dat kader door Bureau Jeugdzorg daarnaar verrichte onderzoek. Dat niet alle passages in deze documenten gegevens over de stiefkleinkinderen bevatten, maakt niet dat de Wjz daarop niet van toepassing is, nu de documenten betrekking op hen hebben. Gelet op zowel de aard als de inhoud van de documenten, is de Afdeling van oordeel dat deze moeten worden aangemerkt als bescheiden als bedoeld in de artikelen 49 en 51 van de Wjz.

In haar tussenuitspraak van 15 april 2015 heeft de Afdeling geoordeeld dat de in de artikelen 49 tot en met 51 van de Wjz neergelegde regeling een uitputtend karakter heeft en derogeert aan de Wob. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat, nu toestemming van de stiefkleinkinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordigers ontbreekt, artikel 51 van de Wjz zich ertegen verzet dat Bureau Jeugdzorg de door [appellant] verzochte informatie, voor zover deze onder de Wjz valt, aan hem verstrekt.

Aangezien is vastgesteld dat de documenten onder de Wjz vallen, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat Bureau Jeugdzorg het verzoek van [appellant] terecht heeft afgewezen.

Het betoog faalt.


Back