Deze grootmoeder is niet ontvankelijk |
6De verdere beoordeling
6.1.
Het verzoek van de oma om een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en de kinderen is een verzoek als bedoeld in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van dit artikel heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een omgangsregeling vast. De rechter kan het recht op omgang slechts ontzeggen op één van de in het artikel genoemde gronden.
Ontvankelijkheid
6.2.
Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of de oma kan worden ontvangen in haar verzoek. Om die vraag te kunnen beantwoorden moet het hof vaststellen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de kinderen en de oma. Een familierechtelijke verwantschapsrelatie is hiertoe niet voldoende. Het is aan de oma om bijkomende omstandigheden naar voren te brengen waaruit die nauwe persoonlijke betrekking volgt.
6.3.1.
De standpunten van alle betrokkenen ten aanzien van de ontvankelijkheid luiden – kort samengevat – als volgt.
De oma
6.3.2.
Er is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de oma en de kinderen. Zij was nauw betrokken vanaf de zwangerschap van beide kinderen tot en met de momenten waarop de weeën begonnen. De oma woonde in hetzelfde gebouw als de ouders; de oma woonde op de vierde verdieping en de ouders op de zevende verdieping. Toen er nog geen ondertoezichtstelling was (voor augustus 2016) logeerde [minderjarige 1] vaak bij de oma. De oma was altijd bezig met haar kleinkinderen. De ouders werkten toen allebei niet en zij waren vaak moe van het verzorgen van baby [minderjarige 2] . De oma had geen vaste oppasdag. Het verschilde hoe vaak de oma er was, maar zij was zeker iedere dag aanwezig om te helpen. In de week dat [minderjarige 2] werd geboren, paste de oma de hele week op [minderjarige 1] .
Na de uithuisplaatsing in augustus 2016 verbleven de kinderen in eerste instantie nog vaak bij de ouders. De oma zag de kinderen toen elke dag als zij bij de ouders waren. De oma hielp de ouders bij de verzorging en opvoeding van de kinderen en speelde met de kinderen. Zij was grote delen van de dag aanwezig. AnaCare ging geregeld eerder weg, omdat de oma aanwezig was en hielp met de kinderen. Zij ging vaak mee zwemmen, naar de speeltuin of andere uitjes. De kinderen logeerden regelmatig bij de oma, variërend van enkele dagen tot een week. Dit gebeurde eenmaal in de twee à drie maanden. De oma heeft de kinderen totaal ongeveer vijf keer naar de school/het kinderdagverblijf gebracht en weer opgehaald. De ouders deden dat hoofdzakelijk zelf. De oma was er ter ondersteuning.
Vanaf het moment dat de contacten tussen de vader en de kinderen verminderden, heeft de oma contact gelegd met de GI om te bekijken in hoeverre zij zelfstandig contact kon hebben met de kinderen. Er was meer dan een gebruikelijk contact tussen grootouders en kleinkinderen. De oma verwijst naar de uitspraak van rechtbank Den Haag van 16 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:9618). Voor een nauwe persoonlijke betrekking is naar het oordeel van de rechtbank niet méér nodig dan geregeld en wederzijds als plezier ervaren contact, in de zin van bezoekjes, oppassen, logeerpartijtjes, gezamenlijke uitstapjes e.d.
.....
Oordeel van het hof
6.4.1.
Op grond van de stukken en de beide mondelinge behandelingen is het hof van oordeel dat de oma er niet in is geslaagd om voldoende bijzondere omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan een nauwe persoonlijke betrekking tussen de kinderen en haar kan worden vastgesteld.
Over de contacten tussen de kinderen en de oma is het volgende gebleken.
6.4.2.
[minderjarige 1] is geboren in 2014. Zij verbleef doordeweeks bij haar moeder en stiefvader en in de weekenden logeerde zij altijd bij de grootouders mz (later werden dit de pleegouders). De ouders hebben bevestigd dat de oma doordeweeks bijna dagelijks over de vloer kwam en dat ze regelmatig meeging op uitjes. Ook paste zij op [minderjarige 1] als de ouders niet beschikbaar waren en heeft [minderjarige 1] wel eens gelogeerd bij oma.
[minderjarige 2] is geboren in maart 2016. Bij beschikking van 12 augustus 2016 zijn de kinderen onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst. Daarna zijn zij doorgeplaatst naar het huidige pleeggezin van hun grootouders: [minderjarige 1] in oktober 2016 en [minderjarige 2] in november 2016. Tijdens het traject dat de GI in 2017 heeft ingezet om te kunnen onderzoeken of de kinderen weer thuis bij de ouders konden worden geplaatst, zijn de kinderen doordeweeks bepaalde periodes thuis verbleven. De GI en de in het gezin van de ouders aanwezige hulpverlening herkennen zich niet in het beeld dat de oma schetst dat zij toen ook nog regelmatig in het gezin van de ouders was om de ouders te ondersteunen in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Na augustus 2018 is niet verder ingezet op thuisplaatsing of uitbreiding van de omgang van de ouders. Vanaf augustus 2019 vindt de omgang met de ouders begeleid plaats.
6.4.3.
Het staat vast dat er tussen oma en [minderjarige 1] geen familierechtelijke verwantschapsband bestaat. Tussen oma en [minderjarige 2] is die verwantschap er wel. Voor beide kinderen moeten er (bijkomende) omstandigheden zijn waaruit de nauwe persoonlijke betrekking volgt. Voldoende is gebleken dat de oma sinds de kinderen zijn geboren regelmatig contact heeft gehad met hen. De door de oma genoemde contacten tussen haar en de kinderen waren echter niet anders (of meer) dan de normale in het dagelijks verkeer plaatsvindende contacten tussen grootouders en kleinkinderen. De oma heeft echter niet een deel van de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening genomen noch was sprake van een structurele oppasregeling. De oma heeft tijdens de eerste mondelinge behandeling verklaard dat zij vaak in het gezin was ‘ter ondersteuning’ van de ouders en om de ouders ‘te helpen met de verzorging en opvoeding de kinderen’, behalve in de periode van negen maanden dat de ouders in [plaats] woonden. De oma heeft nooit zelfstandig en structureel de intensieve verantwoordelijkheid gehad voor (een deel van) de verzorging en opvoeding van de kinderen. De logeermomenten, waarvan de duur en de frequentie niet zijn komen vast te staan, en de dag-uitstapjes gedurende de periode tot augustus 2019 kunnen niet tot de conclusie leiden dat sprake is (geweest) van een nauwe persoonlijke betrekking. Dat de oma de kinderen een paar keer naar de basisschool dan wel het kinderdagverblijf heeft gebracht, maakt die conclusie niet anders. Hetzelfde geldt voor de door de oma overgelegde foto’s over de invulling van haar bezoeken. Het illustreert dat er contact is geweest tussen de oma en de kinderen, maar dat is nog steeds onvoldoende om het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. Daarvoor is méér nodig en daarvan is niet gebleken.
6.4.4.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de oma niet in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en de kinderen kan worden ontvangen. Net als de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat de oma niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek. Al het overige dat door de oma is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek.