Een toegewezen wraking!

Jurisprudentie overig (o.a. klachtjurisprudentie) >>

5.2.

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

5.3.

Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient onderscheid gemaakt te worden tussen de subjectieve en objectieve aspecten van de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter. De wrakingsgronden van de moeder zien alleen op de objectieve aspecten: van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter bij die feiten of in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. De rechter dient zich in dat geval van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn. Dit is de objectieve partijdigheid, met andere worden de schijn van partijdigheid kan voldoende zijn om de rechter te wraken.

5.4.

De wrakingskamer stelt voorop dat het wrakingsverzoek niet is ingegeven door de afwijzende beslissing van het hof bij voormelde brief van 28 januari 2021 om de moeder digitaal te horen via Skype en de in die brief gegeven onderbouwing van het hof van die beslissing, te weten dat zij niet in de onmogelijkheid verkeert te komen. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor onder 4 over de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek is overwogen. De beslissing om niet digitaal te horen is een procesbeslissing. Uit het arrest HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, blijkt het volgende:

“3.3. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.

3.4.

Het middel stelt de vraag aan de orde of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.”

5.5.

De wrakingskamer heeft niet de functie van appel- of cassatierechter. De wrakingskamer mag én zal dan ook niet inhoudelijk treden in de afwijzende beslissing van het hof om de moeder niet digitaal te horen. Een inhoudelijke toetsing van die beslissing zou in strijd zijn met het gesloten systeem van rechtsmiddelen en in zoverre kan die beslissing slechts in cassatie aan de Hoge Raad worden voorgelegd. Er ligt echter wel een taak voor de wrakingskamer als deze afwijzende beslissing gemotiveerd zou zijn aan de hand van argumenten die de schijn van vooringenomenheid van de raadsheren wekken, bijvoorbeeld wanneer die beslissing zo onbegrijpelijk is of ontoereikend gemotiveerd dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te vinden dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven, als in het hiervoor genoemde HR-arrest bedoeld.

De wrakingskamer is van oordeel dat daar in dit geval gelet op de uitlatingen van het hof tijdens voormelde mondelinge behandeling van 2 februari 2021 sprake van is geweest, gelet op het volgende.

5.6.

Uit de beschikking van de rechtbank van 8 september 2020 (waartegen het hoger beroep van de moeder is gericht) blijkt dat de moeder tijdens de voorlopige ondertoezichtstelling en hangende het onderzoek tot ondertoezichtstelling met [minderjarige] naar Ibiza is verhuisd. Het was in de aanloop van de mondelinge behandeling in hoger beroep dan ook bekend dat de moeder met [minderjarige] op Ibiza verbleef. De reden die het hof in de brief van 28 januari 2021 ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing om de digitale aanwezigheid van de moeder tijdens de mondelinge behandeling te weigeren, is daarin gelegen dat de moeder niet in de fysieke onmogelijkheid verkeert te komen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2021 heeft het hof daaraan echter toegevoegd dat het de eigen keuze is van de moeder om niet naar de mondelinge behandeling te komen.

De wrakingskamer stelt vast dat in de onderhavige context deze toevoeging door het hof aan de motivering van de afwijzende beslissing van het hof om de moeder niet digitaal te horen de schijn van vooringenomenheid van de raadsheren heeft gewekt ten aanzien van de nog te nemen beslissing over de ondertoezichtstelling. Het hof wist immers dat de moeder met [minderjarige] op Ibiza verbleef. Voor een onbevooroordeelde inhoudelijke beoordeling van dit hoger beroep, die ziet op de kwestie of de ondertoezichtstelling van [minderjarige] terecht of onterecht is uitgesproken, kan niet voorbij worden gegaan aan de omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan het vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Ibiza. Door de hiervoor uiteengezette wijze waarop het hof zich nader heeft uitgelaten over de reden waarom de moeder de zitting niet digitaal mag bijwonen, heeft het hof de schijn gewekt al een bepaalde opvatting te hebben over de nog te nemen beslissing over de ondertoezichtstelling. Op de daarvoor bedoelde zitting zullen immers moeders motieven om naar Ibiza af te reizen, alsmede de vraag in hoeverre dat een ‘eigen’ keuze was nog in volle omvang aan de orde moeten komen. Daar komt bij dat het hof in de schriftelijke reactie van 11 februari 2021 opmerkt dat het hof de keuze van de moeder “niet wenst te faciliteren”. De wrakingskamer acht het navolgbaar dat Mr. Van de Weerd hierdoor werd gesterkt in zijn idee dat het hof al een opvatting over de zaak had.

5.7.

Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de wrakingskamer van oordeel dat de behandelend kamer zich in deze zaak reeds op zodanige specifieke wijze heeft uitgelaten over de feitelijk omstandigheid dat de moeder op Ibiza verblijft, dat de bij de moeder ontstane vrees dat het de raadsheren bij de behandeling van en de beslissing op het hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling van [minderjarige] aan de nodige onpartijdigheid ontbreekt, objectief gerechtvaardigd is.

5.8.

Dit betekent dat het wrakingsverzoek van de moeder zal worden toegewezen.


Back