Geen OTS en geen UHP |
[voornaam minderjarige] groeit op binnen een hechte familie, die heel graag wil dat het goed met hem gaat. De moeder en de voogdes wonen vlak bij elkaar en werken nauw samen als het gaat om de opvoeding van [voornaam minderjarige] . Daarnaast is ook de partner van de voogdes betrokken, doordat [voornaam minderjarige] bij hem in de steigerbouw werkt. [voornaam minderjarige] is gediagnosticeerd met ADHD en ODD, diagnoses die hij niet meer kwijt zal raken en die zijn puberaal gedrag alleen maar kunnen versterken. [voornaam minderjarige] heeft begeleiding vanuit Enver en het lijkt op dit moment goed met hem te gaan. Er zijn op dit moment geen concrete zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] , die de moeder niet zelf of met vrijwillige hulp kan wegnemen. De moeder en de voogdes zijn bereid hulpverlening in het vrijwillige kader te blijven accepteren. Zij zijn voorts heel stellig in hun standpunt dat de inzet van de hulpverlening in het gedwongen kader averechts zal werken bij [voornaam minderjarige] . Naar het oordeel van de kinderrechter bestaat er onvoldoende grond om aan te nemen dat de moeder en de voogdes de hulpverlening niet zullen blijven accepteren. Zij zullen indien nodig aanvullende hulpverlening aanvragen. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal het verzoek tot ondertoezichtstelling dan ook afwijzen.
Aangezien [voornaam minderjarige] al jaren bij de moeder woont en de voogdes daarmee instemt, acht de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing ook niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] . De kinderrechter zal het verzoek hiertoe daarom afwijzen.