Geen ouderlijk gezag. Toch recht hoger beroep |
5.1
De GI stelt zich op het standpunt dat de vader in zijn hoedanigheid als ouder zonder gezag niet bevoegd is hoger beroep in te stellen.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat onder belanghebbende dient te worden verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
De vader is de biologische vader van [de minderjarige1] en heeft tot de uithuisplaatsing met haar (en de moeder) in gezinsverband geleefd en heeft haar mede verzorgd en opgevoed. De vader is naar het oordeel van het hof dan ook als belanghebbende aan te merken en derhalve ontvankelijk in het hoger beroep.
De GI stelt zich voorts op het standpunt dat de ouders in hun beider verzoek niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, nu zij hebben nagelaten bij het hoger beroep, conform artikel 1.2.6. Procesreglement, alle stukken uit de eerste aanleg te overleggen.
Het hof overweegt als volgt. Blijkens artikel 1.2.6 van het Procesreglement dienen onverminderd het bepaalde in artikel 1.1.10 bij het beroepschrift alle stukken uit de eerste aanleg te worden gevoegd, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
Mr. Nijenhuis heeft op 3 mei 2016 het beroepschrift ingediend met als bijlage (enkel) de bestreden beschikking. Het hof heeft mr. Nijenhuis - conform artikel 1.2.7 van het Procesreglement - bij brief van 8 juni 2016 verzocht om het verzoekschrift in eerste aanleg (inclusief bijlagen) en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank
zo spoedig mogelijk toe te zenden. Het hof constateert dat mr. Nijenhuis bij journaalbericht van 3 augustus 2016 de ontbrekende stukken alsnog heeft toegezonden. Naar het oordeel van het hof zijn de ouders, nu is voldaan aan het verzoek om het beroepschrift te completeren, in ieder geval ontvankelijk in het hoger beroep, wat er verder ook zij van het terzake door de GI gevoerde verweer.