Geen verlenging OTS voor deze kinderen, geboren 2004 en 2005 |
Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar. De gecertificeerde instelling heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. In eerste instantie was het de intentie om geen verlengingsverzoek aan te vragen. In het afrondingsproces is contact gezocht met de betrokken professionals, waaruit bleek dat de positieve lijn die eerder werd gezien, zich niet heeft doorgezet. Op school zijn de resultaten achteruitgegaan en zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bovengemiddeld vaak afwezig. Het traject dat gestart zou zijn bij de POH is na één gesprek stopgezet, terwijl [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hier wel zorgen hebben gemeld. Hoewel het positief is dat de relatie van de moeder en haar ex-partner in het afgelopen jaar definitief verbroken is, is de thuissituatie nog altijd moeilijk voor alle gezinsleden, mede doordat de jongste zoon van de moeder extra zorg en aandacht nodig heeft. Het klopt dat de betrokken jeugdbeschermer [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het afgelopen jaar niet heeft gesproken.
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangegeven dat het met het hele gezin goed gaat, zowel op school als thuis. De moeder begrijpt dat de gebeurtenissen in het verleden, toen sprake was van huiselijk geweld van de ex-partner jegens de moeder, veel impact op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben (gehad). Zij is hier samen met hen veel mee bezig, onder andere door daarover met hen te praten en professionele hulp in te schakelen. De moeder heeft ondanks de lopende ondertoezichtstelling zelfstandig alle hulp geregeld voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De gecertificeerde instelling is hier niet bij betrokken geweest. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] geven aan dat ze op dit moment geen behoefte hebben aan meer dan de al lopende hulpverlening, waar de moeder het ook mee eens is. De moeder is het wel eens met de noodzaak van de ondertoezichtstelling van haar andere twee kinderen, maar voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het gedwongen kader niet nodig.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. De ex-partner van de moeder is nu ruim een jaar uit beeld. Daardoor gaat het thuis zowel met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als met de moeder veel beter. Hoewel de schoolresultaten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de lage kant zijn, gaat het de laatste tijd weer beter en zijn er geen concrete zorgen dat [minderjarige 1] haar examens niet gaat halen of dat [minderjarige 2] zal blijven zitten. [minderjarige 1] krijgt begeleiding op school van Enver. Verder hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangegeven op dit moment geen behoefte te hebben aan aanvullende hulp. Hier dient, mede gelet op hun leeftijd, rekening mee te worden gehouden. De kinderrechter acht een ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk. Daarbij speelt mee dat de betrokken jeugdbeschermer [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het afgelopen jaar niet heeft gesproken. Wel benadrukt de kinderrechter dat het belangrijk is dat het gezin aandacht houdt voor de mogelijke langetermijngevolgen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van de ingrijpende gebeurtenissen in het verleden. De kinderrechter vertrouwt erop dat de moeder hier alert op blijft en zo nodig professionele hulp inschakelt, zoals zij dat ook het afgelopen jaar zelfstandig heeft gedaan.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .