GI heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen, krijgt nog 5 weken |
5.2
Het hof is van oordeel dat de grootmoeder voldoende heeft onderbouwd dat er naast de biologische verwantschap bijkomende omstandigheden zijn die maken dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van de grootmoeder met [de minderjarige] . Hetgeen de grootmoeder hiertoe heeft aangevoerd is door de GI ook niet betwist. De grootmoeder is bij de bevalling van [de minderjarige] aanwezig geweest en heeft haar navelstreng doorgeknipt. In de periode daarna had de grootmoeder regelmatig omgang met [de minderjarige] . In ieder geval paste de grootmoeder elke woensdagavond op [de minderjarige] . [de minderjarige] ging op enig moment – toen de ouders begeleiding van [naam1] hadden – in het weekend naar de grootmoeder. Na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is door de GI een omgangs-/contactregeling tussen de grootmoeder en [de minderjarige] bepaald die inhield dat de grootmoeder en [de minderjarige] één keer in de zes weken omgang met elkaar mochten hebben. In oktober 2018 zijn de omgangsmomenten tussen de grootmoeder en [de minderjarige] door de GI beperkt tot vier keer per jaar. Volgens de grootmoeder heeft zij, door toedoen van de GI, de afgelopen twee jaren slechts twee keer per jaar omgang met [de minderjarige] gehad. Dat het contact tussen de grootmoeder en [de minderjarige] na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is verminderd, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de nauwe persoonlijke betrekking nu is verbroken.
Het hof zal de grootmoeder daarom ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Het recht op omgang met [de minderjarige]
5.3
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. Ingevolge lid 2 van artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter kan het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
5.4
Het ontbreekt het hof aan actuele informatie over [de minderjarige] . Zowel in de procedure bij de rechtbank als bij het hof heeft de GI geen verweerschrift ingediend. De GI is niet ter zitting bij het hof verschenen en heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de grootmoeder in hoger beroep. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing waarbij tevens recht wordt gedaan aan het belang van [de minderjarige] , te kunnen geven. Het hof acht nadere informatie over [de minderjarige] vanuit de GI noodzakelijk om een beslissing te kunnen geven over het verzochte recht op omgang.
Het hof zal de GI daarom in de gelegenheid stellen vóór 18 november 2021 een verweerschrift in te dienen bij het hof. Na ontvangst van het verweerschrift zal het hof de grootmoeder in de gelegenheid stellen om daarop binnen vier weken schriftelijk te reageren. Het hof zal daarna in beginsel de zaak verder op de stukken afdoen, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van de GI of van de grootmoeder, anders beslist.
In afwachting van het verweerschrift en de eventuele reactie van de grootmoeder daarop, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.