GI heeft niet het recht co-ouderschap op te heffen |
Gelet op de standpunten van de GI en de ouders ziet de kinderrechter zich allereerst voor de vraag gesteld of voor een volledig verblijf van de kinderen bij de vader een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Naar het oordeel van de kinderrechter is dit wel het geval. Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter zitting blijkt dat de ouders laatstelijk uitvoering hebben gegeven aan een co-ouderschapsregeling, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de helft van de week bij de moeder en de helft van de week bij de vader hebben verbleven. Ouders hebben afgesproken dat er co-ouderschap is en waren het er over eens dat het hoofdverblijf bij de moeder zou blijven. Bovendien staan de kinderen in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres van de moeder. Op het moment dat de GI beslist heeft dat de kinderen volledig bij de vader moeten verblijven, had aan deze beslissing naar het oordeel van de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing ten grondslag dienen te liggen. Zonder deze machtiging is een dergelijke plaatsing in strijd met de wet en dan ook onrechtmatig. Dit geldt dan ook voor de plaatsing van de kinderen bij de vader vanaf 9 januari 2020, voortdurend tot heden.