GI maakt er in alle opzichten potje van

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

De beoordeling van de formele bezwaren

Namens de moeder zijn procesrechtelijke bezwaren naar voren gebracht tegen het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de GI. De kinderrechter stelt in deze zaak vast dat de GI, kennelijk wederom, niet conform de eisen van het procesreglement heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat de beschikking van 23 maart 2022 ontbreekt bij het ingediende verzoek, maar deze is nagezonden op 16 juni 2022.

Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de huidige machtiging uithuisplaatsing op 2 juli 2022 verloopt en het verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing uiterlijk op 7 mei 2022 door de griffie had moeten worden ontvangen. De GI heeft het verzoek tot machtiging uithuishuisplaatsing niet acht weken voorafgaand aan het verlopen van de voorgaande machtiging ingediend. Dit terwijl de GI in de beschikking van 23 maart 2022 uitdrukkelijk is gewezen op de gevolgen van zo’n termijnoverschrijding. Door deze handelswijze creëert de GI een uiterst onwenselijke situatie voor alle andere procesdeelnemers, in het bijzonder [minderjarige] ten aanzien van wie een ingrijpend verzoek ter beoordeling voorligt.

De kinderrechter zal desalniettemin aan deze formele bezwaren voorbij gaan, omdat zij het niet in het belang van [minderjarige] vindt als deze een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de GI in de weg staan. De formele bezwaren wegen echter wel mee in de beoordeling van het verzoek tot vervanging van de GI.

De kinderrechter zal de voorliggende verzoeken dan ook op inhoudelijke gronden beoordelen.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter,

mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de

ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

Op grond van artikel 1:259 BW kan de kinderrechter de GI die het toezicht heeft, vervangen door een andere GI, op verzoek van de GI die het toezicht heeft, de Raad, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.

Op grond van artikel 1 :265b lid 1 BW kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de GI, bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.

De inhoudelijke beoordeling

In de zaken met kenmerk C/02/395447 / JE RK 22-407 en C/02/395878 / JE RK 22-500

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de (resterende) duur van negen maanden. Ten behoeve van de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling zal zij de gecertificeerde instelling Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland. De kinderrechter zal deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

Zij overweegt daartoe als volgt.

De kinderrechter neemt in het gesprek met [minderjarige] waar dat [minderjarige] vrijwel meteen door spanning en emotie nauwelijks in staat is om zich naar de kinderrechter toe te uiten over hoe het met haar gaat. Zij leidt hieruit af dat de onzekerheid van [minderjarige] over haar verblijf, in [plaats] , bij de moeder of elders, zwaar op haar drukt. Deze onzekerheid plaatst een kind als [minderjarige] , gediagnosticeerd met een stoornis in het autistisch spectrum, in een zichtbaar ondraaglijke situatie. [minderjarige] komt bij de woongroep van [de stichting] niet toe aan dagbesteding of school en ook een behandeling is niet aan de orde. Het baart de kinderrechter ernstig zorgen dat [minderjarige] de afgelopen periode verder achteruit is gegaan en de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] enkel is toegenomen, en dat dit verband houdt met haar verblijf bij [de stichting] dat niet aansluit op haar specifieke ontwikkelingsbehoeften.

Gelet op de zorgen die er zijn en het feit dat [minderjarige] niet aan haar ontwikkeling toe komt, zal de kinderrechter daarom de ondertoezichtstelling verlengen.

De kinderrechter acht daarbij gronden aanwezig om het verzoek tot vervanging van de GI toe te wijzen. De kinderrechter stelt immers vast dat door een verslechterde verstandhouding tussen de moeder en de GI enige vorm van samenwerking in het belang van [minderjarige] ontbreekt. Zowel de bijzondere curator als de GI en de moeder zien het belang van vervanging in en JBWZ heeft zich bereid verklaard om de uitvoering van de ondertoezichtstelling over te nemen.

Ten aanzien van de vervanging van de GI overweegt de kinderrechter verder als volgt.

Gelet op de overgelegde informatie en de mondelinge behandeling plaatst de kinderrechter vraagtekens bij het handelen van de GI. Bij beschikking van 23 maart 2022 is de GI, conform een eerdere opdracht bij beschikking van 4 maart 2022, verzocht om op voortvarende wijze aan de slag te gaan met de opdracht om [minderjarige] aan te melden bij een voorziening voor beschermd of begeleid wonen en tijdig aan te geven welke voorzieningen dit alternatief kunnen bieden en op welke termijn dit kan gebeuren. Bij [minderjarige] werd immers ook toen een sterke negatieve ontwikkeling sinds haar verblijf in [plaats] waargenomen. Reeds toen was duidelijk dat het verblijf van [minderjarige] op de woongroep bij [de stichting] geen goede optie werd bevonden voor [minderjarige] voor de langere termijn. De GI is verder, gelet op de termijn waarop andere voorzieningen [minderjarige] zouden kunnen opnemen, aangespoord om een tijdelijk verblijf van [minderjarige] bij de moeder, ter overbrugging van die termijn, te onderzoeken. Daarbij is toen benadrukt dat de beoordeling van de geschiktheid van de moeder dient te berusten op nieuwe en concrete gegevens waaruit blijkt dat de GI ook daadwerkelijk haar geschiktheid heeft onderzocht. Tot slot is de verwachting uitgesproken dat de GI concrete stappen zet om te onderzoeken wie als mentor voor [minderjarige] kan fungeren, zodat [minderjarige] , ongeacht waar zij woont of verblijft, op iemand kan terugvallen.

Het is de kinderrechter echter gebleken dat de GI slechts aan één van deze drie concrete opdrachten, gesteld in de beschikking van 23 maart 2022, uitvoering heeft gegeven, in die zin dat zij [minderjarige] bij verschillende instellingen heeft aangemeld. Op grond van verouderde informatie, te weten de beschikking van 14 januari 2022, heeft de GI verder, in tegenspraak met de beschikking van 23 maart 2022, zonder nader onderzoek uitgesloten dat [minderjarige] terug bij de moeder kan wonen. De GI heeft daarmee ten onrechte een positie ingenomen die haar niet toekomt. Daar komt bij dat de GI nagelaten heeft om te onderbouwen waarom [minderjarige] beter op haar plek zal zijn bij de woongroep bij [de stichting] tot er een plaats in een voorziening voor beschermd of begeleid wonen voor haar vrij komt. De kinderrechter is pas tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over een plek bij Juvent, zonder nadere uitleg over de aard van deze plaatsing en de termijn waarbinnen die plaats zou kunnen vinden. Daarnaast ontbreekt recente verslaglegging in de OTS-rapportage, waaronder verslagen vanuit [de stichting] .

Deze gang van zaken, in een zaak als deze met deze kind-eigen problematiek, getuigt niet van zorgvuldige besluitvorming. Door de gebrekkige samenwerking met de GI hebben de moeder en haar advocaat uiteindelijk de stappen gezet die op de weg van de GI lagen. Dankzij hun inzet is de situatie bij de moeder thuis gescreend en ligt er een plan voor intensieve ambulante hulpverlening. De kinderrechter neemt dit de GI kwalijk, nu zij in het belang van [minderjarige] is aangesteld en zich daartoe dient in te zetten. Ook het feit dat op de mondelinge behandeling wederom een vervanger verschijnt die niet door de jeugdbeschermer dusdanig op de hoogte gesteld is van het dossier, om inhoudelijke vragen te kunnen beantwoorden, neemt de kinderrechter de GI erg kwalijk. Dit geldt te meer nu de inhoud van het verzoekschrift machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder vragen oproept.

In de zaak met kenmerk C/02/398485 / JE RK 22-1015:

Over het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder overweegt de kinderrechter nader als volgt.

De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] , gelet op de achteruitgang in haar ontwikkeling, niet langer bij [de stichting] kan blijven wonen en er een einde moet worden gemaakt aan de onzekere situatie waar [minderjarige] nu al te lang in verkeert. Dat betekent dat in het belang van [minderjarige] moet worden besloten waar zij wel terecht kan. Het doel is en blijft daarbij dat [minderjarige] naar een begeleid woonsituatie gaat waar zij zelfstandig leert wonen. Een dergelijke plek is echter nog niet gevonden. Ten aanzien van de plek bij Juvent die ter zitting is aangedragen, is niets bekend. Vragen hierover heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen beantwoorden. De kans is aanwezig dat dit wederom een plek op een woongroep betreft, terwijl [minderjarige] daar veel last van ondervindt. Op een groep lijkt het [minderjarige] immers te ontbreken aan een gevoel van veiligheid, waardoor zij dusdanig in haar functioneren wordt beperkt dat basale zaken zoals eten en douchen voor haar moeilijk te realiseren zijn. Een tijdelijke plek bij voor haar onbekende mensen, zal [minderjarige] naar het oordeel van de kinderrechter dan ook meer kwaad dan goed doen. Tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter duidelijk geworden dat [minderjarige] in de weekenden dat zij bij haar moeder is, tot rust komt en wel dingen onderneemt. Dat blijkt overigens ook uit het verzoekschrift. Daarin wordt aangegeven dat [minderjarige] in de door de GI beoogde voortgezette situatie in [plaats] alle weekenden bij haar moeder kan verblijven.

De kinderrechter is van oordeel dat gelet op het voorgaande de terugplaatsing van [minderjarige] bij haar moeder op dit moment het beste alternatief is. Zowel [minderjarige] als haar moeder zijn bereid zich daartoe in te zetten met de ondersteuning van [praktijk 2] en [praktijk 1] . [minderjarige] heeft ook vertrouwen in het door deze hulpverleners opgestelde plan. [minderjarige] ervaart rust bij haar moeder en belangrijker, zij ervaart er veiligheid waardoor zij wel eet en doucht en dingen kan ondernemen.

Dit betekent dat het verzoek tot machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder door de kinderrechter wordt afgewezen.

JBWZ wordt de opdracht gegeven om in deze zaak de regie op de achtergrond te voeren. [praktijk 2] en [praktijk 1] dienen net als de moeder de samenwerking met JBWZ op te zoeken. De kinderrechter geeft de opdracht aan [praktijk 1] en [praktijk 2] om met spoed een veiligheidsplan op te stellen en dit door te sturen aan JBWZ. Voor JBWZ is het van belang dat mocht er onverhoopt iets misgaan waardoor [minderjarige] niet langer bij haar moeder kan blijven wonen, [minderjarige] niet op een groep mag worden geplaatst.

Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat de bijzondere curator is aangesteld voor de duur van de ondertoezichtstelling. Nu de ondertoezichtstelling doorloopt, loopt ook de aanstelling van de bijzondere curator door. De kinderrechter overweegt ten overvloed dat zij het gelet op de kwetsbare situatie, in het belang van [minderjarige] vindt dat zij niet alleen in rechte, maar ook daarbuiten wordt vertegenwoordigd, in eerste instantie door het behoud van contact en daarmee samenhangend de vertrouwensband. De kinderrechter vertrouwt erop dat de bijzondere curator op gepaste wijze actie onderneemt zodra zij meent dat het belang van [minderjarige] daartoe noopt.


Ga terug