GI mag dit verslaafd geboren kind overplaatsen

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

jk in hun verzoek?

4.1.

De ouders met gezag kunnen op grond van artikel 1:265d lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wegens gewijzigde omstandigheden de GI verzoeken om:

-

de uithuisplaatsing te beëindigen;

-

de duur van de uithuisplaatsing te bekorten;

-

af te zien van een krachtens de machtiging tot uithuisplaatsing toegestane wijziging van de verblijfplaats van het kind.

De GI geeft binnen twee weken na ontvangst van zo’n verzoek een schriftelijke beslissing (lid 3). De ouders kunnen de kinderrechter daarna verzoeken om de machtiging tot uithuisplaatsing (gedeeltelijk) in te trekken of de duur ervan te bekorten (lid 4). Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 3 november 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA8104) valt af te leiden dat de beperking van een machtiging tot uithuisplaatsing in een specifiek pleeggezin als gedeeltelijke intrekking van de machtiging kan worden beschouwd. De kinderrechter kan daarmee dus opdragen af te zien van een bepaalde overplaatsing.

4.2.

Omdat de ouders het gezag over [A] hebben kunnen zij de hiervoor genoemde verzoeken bij de GI en/of de kinderrechter indienen. De kinderrechter stelt vast dat de ouders geen schriftelijk verzoek aan de GI hebben gedaan om af te zien van de overplaatsing van [A] . Zij hebben meteen een verzoek bij de kinderrechter ingediend, terwijl in de wet staat dat zij eerst de GI om een beslissing moeten vragen. De kinderrechter zal daar in dit geval geen consequenties aan verbinden. De voorprocedure via de GI is namelijk bedoeld zodat de GI eerst kennis kan nemen van de bezwaren van de ouders en daar op kan beslissen, voordat de gang naar de kinderrechter wordt gemaakt. Uit het besluit tot overplaatsing van 8 maart 2024 blijkt dat de GI al kennis had genomen van de bezwaren van de ouders. De GI is aan die bezwaren voorbijgegaan en de overplaatsing van [A] heeft ook al plaatsgevonden. De kinderrechter ziet daarom in dit geval geen meerwaarde in het vasthouden aan het vereiste van een voorprocedure via de GI.

4.3.

De kinderrechter stelt verder vast dat de ouders het verzoek tijdig binnen twee weken na het besluit tot overplaatsing hebben gedaan. De ouders zijn daarom ontvankelijk in hun verzoek. De kinderrechter zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.

Moet de GI alsnog afzien van de overplaatsing van [A] ?

4.4.

De ouders hebben de volgende argumenten gegeven waarom zij het niet eens zijn met de overplaatsing van [A] :

-

[A] moet zich nu aan een nieuw pleeggezin hechten terwijl er niets is ingezet om [A] terug te plaatsen bij de ouders;

-

de locatie van het pleeggezin is te ver weg van de regio waar de ouders wonen;

-

de ouders hebben geen goed gevoel bij het huidige pleeggezin. Zij voelen geen klik met de pleegouders en maken zich zorgen om wat het voor [A] betekent dat er een kind met het syndroom van Down in het pleeggezin woont.

4.5.

De kinderrechter moet beoordelen of deze argumenten van de ouders ertoe moeten leiden dat de GI alsnog moet afzien van de overplaatsing van [A] . Het criterium daarvoor is of de uithuisplaatsing van [A] in het nieuwe pleeggezin in [woonplaats] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De kinderrechter acht dit het geval en motiveert dat als volgt.

[A] is kort na zijn geboorte met spoed in een crisispleeggezin geplaatst en voor alle betrokkenen was duidelijk dat die plaatsing slechts tijdelijk was. De GI moest dus wel op zoek naar een andere plek voor [A] . In het besluit tot overplaatsing heeft de GI uitgelegd waarom [A] niet bij de ouders teruggeplaatst zal worden. Die uitleg komt er kort gezegd op neer dat het netwerk van de ouders onveilig is, dat de opvoedvaardigheden van de moeder onvoldoende zijn, dat de relatie tussen de ouders instabiel is, dat de ouders geen woning hebben omdat zij een aanbod van NEOS hebben geweigerd en dat zij afspraken niet goed nakomen. Uit het besluit blijkt dat de GI die uitleg mede heeft gebaseerd op een rapportage van een gezinsopname bij Mereo. De kinderrechter kan deze uitleg van de GI volgen en vindt daarom dat de GI mocht beslissen om [A] over te plaatsen naar een ander pleeggezin in plaats van hem terug te plaatsen bij de ouders.

De kinderrechter begrijpt dat de ouders het vervelend vinden dat [A] nu in een andere regio is geplaatst. Gebleken is echter dat er binnen de woonregio van de ouders geen geschikte pleeggezinnen voor [A] zijn, omdat [A] extra zorg nodig heeft die niet alle pleeggezinnen willen of kunnen bieden. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat die extra zorg nodig is omdat [A] met amfetamine in zijn lijf is geboren en ook bepaalde daaraan te relateren signalen zoals spiertrekkingen en moeite met drinken liet zien. De raad heeft vervolgens bevestigd dat kinderen die net als [A] ‘verslaafd geboren’ worden meer zorg nodig hebben. [A] is daarom in een pleeggezin geplaatst dat volledig is toegerust op zijn zorgbehoeften, aldus de GI. De kinderrechter vindt het dan ook in het belang van [A] dat hij in dit pleeggezin kan blijven. De kinderrechter vindt dit belang van [A] zwaarder wegen dan het belang van de ouders om dichterbij [A] te wonen. Dat de ouders geen goed gevoel hebben bij het nieuwe pleeggezin weegt voor de kinderrechter ook niet zwaarder dan dit belang van [A] . De ouders hebben bovendien verder niet onderbouwd waar hun slechte gevoel op is gebaseerd en de GI heeft aangegeven dat de ouders nog maar één keer bij het nieuwe pleeggezin zijn geweest.

4.6.

Het voorgaande betekent dat de kinderrechter het verzoek van de ouders zal afwijzen.


Ga terug