Grootouders krijgen voogdij |
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Op 15 december 2016 is door Veilig Thuis een melding gedaan bij de GI, nadat na de geboorte van [de minderjarige] in het ziekenhuis onder andere zorgen waren ontstaan over de vaardigheden van de moeder met betrekking tot de zorg voor [de minderjarige] . De GI was op dat moment reeds bij de moeder betrokken vanuit het drangkader. Uit een psychologisch onderzoek naar de moeder dat in januari 2009 is uitgevoerd bij de Alphons Laudyschool blijkt dat de moeder destijds functioneerde op verstandelijk beperkt niveau. Daarnaast heeft zij net als de grootmoeder een erfelijke oogafwijking waardoor zij visueel beperkt is. De moeder staat sinds 6 juni 2012 onder curatele, waarbij de grootmoeder is benoemd tot curator. Vanwege de ondercuratelestelling is de moeder onbevoegd tot de uitoefening van het gezag, zodat ten aanzien van [de minderjarige] na zijn geboorte een gezagsvacuüm is ontstaan. De GI heeft de raad daarom op 27 februari 2017 verzocht onderzoek te doen naar de voogdij over [de minderjarige] . De raad heeft op 17 maart 2017 een rapport uitgebracht, dat zich bij de stukken bevindt. Uit dit rapport blijkt "“ kort gezegd "“ dat de raad de grootouders onvoldoende in staat acht om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen als het gaat om objectief en neutraal zijn bij het nemen van gezagsbeslissingen. Volgens de raad is het niet in [de minderjarige's] belang om de vader met de voogdij te belasten, nu de vader ontkent dat [de minderjarige] zijn zoon is, heeft laten weten een DNA-test te willen, hij [de minderjarige] sinds zijn geboorte niet heeft gezien en vooralsnog geen rol heeft in het leven van [de minderjarige] .
[de minderjarige] heeft na zijn geboorte samen met de moeder bij de grootmoeder thuis gewoond. De grootvader woont daar niet in, maar is wel vaak aanwezig. Aldaar bood Stichting Philadelphia Zorg, die sinds 2013 bij de moeder is betrokken, driemaal per week ambulante hulp. Daarnaast kreeg de moeder in de thuissituatie bij de grootmoeder hulp van Maatschappelijk werk. Op 4 januari 2017 is de moeder met [de minderjarige] verhuisd naar een observatie- en trainingshuis van Cordaan om te onderzoeken in hoeverre zij de zorg voor [de minderjarige] op zich kon nemen. De moeder en [de minderjarige] verbleven doordeweeks in het observatie- en trainingshuis en in de weekends bij de grootmoeder thuis. De moeder en [de minderjarige] hebben tot 1 april 2017 in het observatie- en trainingshuis verbleven. Uit de evaluatie van Cordaan op 23 februari 2017 komt naar voren dat de moeder veel herhaling nodig heeft en dat informatie bij haar nauwelijks beklijft. De zorg voor [de minderjarige] is volgens Cordaan te zwaar voor haar. [de minderjarige] heeft na onderling overleg tussen de grootouders en de GI vanaf april 2017 in het gezin van de broer van de grootmoeder verbleven. De moeder van [de minderjarige] woont sinds 9 april 2018 in een woon/zorglocatie van Visio.
Nadat onrust was ontstaan tussen de grootmoeder en haar broer is [de minderjarige] , wederom na overleg tussen de grootouders en de GI, op 7 december 2017 in het huidige pleeggezin geplaatst. De grootouders en de moeder zien [de minderjarige] daar eenmaal in de drie weken gedurende anderhalf uur.
Naast zorgen over de moeder bestonden ook zorgen ten aanzien van de grootouders. Deze zorgen hadden met name betrekking op de draagkracht van de grootmoeder, mede in verband met haar visuele beperking. Op verzoek van de GI heeft Visio in de periode mei-juni 2017 onderzoek gedaan naar de grootmoeder. Daarbij heeft Visio een visueel functieonderzoek, een intelligentieonderzoek (bepaling leerbaarheid) en een persoonlijkheidsonderzoek bij de grootmoeder uitgevoerd. Uit het visueel functieonderzoek komt naar voren dat de grootmoeder een visus van 0,03 heeft en dat haar gezichtsscherpte sterk is verlaagd, waarbij het zien van details niet mogelijk is. Het onderscheiden van primaire kleuren is wel mogelijk. De grootmoeder maakt zoveel mogelijk gebruik van haar andere zintuigen. Teksten op de computer, telefoon, boeken en ondertiteling worden gesproken. Buitenshuis maakt zij gebruik van een tast-stok. Uit het intelligentieonderzoek komt naar voren dat op basis van de verbale onderdelen bij de grootmoeder sprake is van een gemiddeld intelligentieniveau. Uit de brief van de GI van 13 april 2018 blijkt dat de GI op basis van het onderzoek door Visio en het onderzoek door de raad tot het besluit is gekomen dat de opvoedsituatie bij de grootmoeder onvoldoende veiligheid biedt voor [de minderjarige] om te kunnen opgroeien en zich optimaal te kunnen ontwikkelen. [de minderjarige] ontwikkelt zich op dit moment leeftijdsadequaat en het contact tussen de grootouders, de moeder en het pleeggezin verloopt goed, aldus de GI.
Het hof stelt voorop dat in de onderhavige zaak niet de verblijfplaats van [de minderjarige] ter beoordeling voorligt, maar de vraag wie belast dient te zijn met de voogdij over [de minderjarige] . Het hof benadrukt in dit verband dat de grootouders ter zitting in hoger beroep hebben verklaard dat zij vinden dat [de minderjarige] goed zit in het huidige pleeggezin en dat zij bereid zijn om een stap terug te doen indien het in het belang is van [de minderjarige] om deze plaatsing te continueren. Ook al is er tussen de grootouders en de hulpverlening soms ruis geweest over wat het belang van [de minderjarige] vergt, de grootouders zijn ook in staat gebleken om beslissingen te nemen in het belang van [de minderjarige] , alsmede om in het belang van [de minderjarige] te handelen. Zo hebben de grootouders meegewerkt met de plaatsing van de moeder en [de minderjarige] in het observatie- en trainingshuis van Cordaan. Nadat duidelijk was geworden dat de moeder na deze plaatsing niet in staat was om de verzorging van [de minderjarige] op zich te nemen, hebben de grootouders in overleg met de GI gezorgd dat [de minderjarige] bij de broer van de grootmoeder is geplaatst. Alhoewel zij het liefst hadden gezien dat zij zelf voor [de minderjarige] mochten zorgen, hebben zij loyaal meegewerkt aan de pleegzorgplaatsing, loopt de bezoekregeling goed en is er goed contact met de pleegmoeder en de GI. Voorts heeft de grootmoeder haar medewerking verleend aan het onderzoek door Visio. Uit dit onderzoek komt naar voren dat bij de grootmoeder sprake is van een gemiddelde intelligentie, dat geen moeilijkheden worden verwacht op het gebied van haar leerbaarheid, dat zij zich in een rustige omgeving zonder stress goed kan handhaven en weloverwogen kan zijn en dat zij gemotiveerd is tot het zoeken en aanvaarden van hulp en voldoende flexibel is daarin een manier te vinden. De door de raad en de GI geuite zorgen ten aanzien van de draagkracht van de grootmoeder zijn zeker relevant voor beantwoording van de vraag of [de minderjarige] bij haar zou kunnen wonen. Deze vraag ligt evenwel niet voor, en dat de draagkracht tekort schiet voor het uitoefenen van de voogdij is gesteld noch gebleken. Het hof acht daarom voldoende aannemelijk dat de beperkingen bij de grootmoeder niet in de weg staan aan het - samen met de grootvader - nemen van gezagsbeslissingen over [de minderjarige] die in zijn belang zijn. Daarbij neemt het hof verder in aanmerking dat de grootmoeder zelfstandig twee dochters, die eveneens een ernstige visuele beperking hebben, heeft verzorgd en opgevoed zonder dat dat kenbaar tot onoverkomelijke problemen heeft geleid en dat niet gesteld of gebleken is dat de grootmoeder als curator van de moeder van [de minderjarige] tekortschiet. Dat de grootmoeder een onvoldoende neutrale positie tussen [de minderjarige] en zijn moeder zou kunnen innemen is evenmin voldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de situatie bij de grootmoeder thuis inmiddels in zoverre is gewijzigd dat de moeder daar niet langer woont, maar in een woon/zorglocatie van Visio. Daarmee heeft de grootmoeder er van blijkgegeven beslissingen te kunnen nemen in het belang van naasten die niet noodzakelijkerwijs haar eigen belang dienen.
Nu de moeder onbevoegd en de vader niet in staat is om het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen, dient een voorziening in de voogdij getroffen te worden die het belang van [de minderjarige] dient. Dit belang wordt (mede) ingevuld door het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden. Uit hetgeen hiervoor onder 5.7 is overwogen, volgt dat [de minderjarige] tot zijn grootouders in een nauwe persoonlijke betrekking staat en dat de grootouders deze betrekking mede vorm willen geven door belangrijke (gezags-) beslissingen over [de minderjarige] te nemen, hetgeen slechts mogelijk is als zij de voogdij over hem hebben. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de door grootmoeder herhaaldelijk geuite wens om zelf voor [de minderjarige] te zorgen en de positie van [de minderjarige's] biologische vader thans in de weg moet staan aan toekenning van de voogdij aan de grootouders. Deze vraag beantwoordt het hof ontkennend. Het geeft daarbij de doorslag aan de resultaten van het onderzoek van Visio waaruit naar voren komt dat de grootmoeder in staat is om weloverwogen te zijn en gemotiveerd is om hulp te aanvaarden, terwijl de grootouders ter zitting in hoger beroep zoals gezegd hebben verklaard dat zij zien dat [de minderjarige] goed zit in het pleeggezin en dat zij bereid zijn om een stap terug te doen als dat voor [de minderjarige] van belang is, ook als dit zou betekenen dat hij op een andere plek dan bij grootmoeder geplaatst moet blijven.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de grootouders tot voogd over [de minderjarige] dienen te worden benoemd. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen, het verzoek van de raad tot het belasten van de GI met de voogdij over [de minderjarige] (alsnog) afwijzen en het verzoek van de grootouders om hen gezamenlijk te belasten met de voogdij over [de minderjarige] toewijzen.