Het blokkaderecht geblokkeerd |
4.8.
Daarmee staat dus vast dat aan het noodzakelijkheidsvereiste van artikel 7.3.11 lid 4 Jeugdwet is voldaan. Datzelfde geldt voor de in dit artikel neergelegde voorwaarde dat het moet gaan om inlichtingen inzake feiten en omstandigheden die de persoon van de minderjarige, diens verzorging en opvoeding of de ouder betreffen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat aan de desbetreffende bepaling de gedachte ten grondslag ligt dat de jeugdhulpverlener alle informatie moeten kunnen verkrijgen die noodzakelijk is voor een adequate uitvoering van de ondertoezichtstelling. In het licht van die strekking van de wet is niet aannemelijk dat het in het vierde lid neergelegde begrip "inlichtingen inzake feiten en omstandigheden" zo beperkt moet worden uitgelegd dat daar geen - voor de beoordeling van de invulling van de ondertoezichtstelling noodzakelijk geacht - deskundig advies van een gedragskundig rapporteur onder kan worden geschaard. Bovendien mag voorshands worden aangenomen dat het rapport, gezien aan de deskundige gestelde vragen, niet louter uit een advies zal bestaan, maar voor een overgroot deel ook feitelijke informatie zal bevatten met betrekking tot de ontwikkeling en de persoonlijkheid van de kinderen en de psychische gesteldheid van de ouder. Dergelijke informatie is in de memorie van toelichting ook als voorbeeld genoemd van mogelijk relevante inlichtingen die de persoon van de ouder betreffen. Tegen die achtergrond valt te minder in te zien dat de aangevraagde onderzoeksinformatie (geheel) buiten de reikwijdte van artikel 7.3.11 lid 4 Jeugdwet zou vallen.