Het doel van klachtbehandeling door de raad voor de kinderbescherming

Klachten >>

Klachtbehandeling heeft zoals bekend twee doelen:
mogelijkheid voor de organisatie waarover geklaagd wordt tot kwaliteitsverbetering, en herstel van gemaakte fouten.

Herstel van gemaakte fouten
Het voornaamste bezwaar tegen de klachtbehandeling door de Raad voor de Kinderbescherming is, dat ook een gegrondverklaarde klacht geen gevolg heeft voor de zaak van klager. Men is inmiddels maanden verder, de rechter heeft al een beslissing genomen op basis van een rapport waarover nu een gegrondverklaarde klacht bestaat: jammer dan. Dat klager de rechter op de feilen in het rapport zou kunnen wijzen is veelal een illusie: heel veel rechters gaan technocratisch te werk, verlaten zich blind op de rapportage van "de deskundigen".
"Per 29 juni 1996 is een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur (Stb. 1996, nr. 330, Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming) in werking getreden voor de afhandeling van klachten over het werk door de medewerkers van de raad voor de kinderbescherming. Inhoudelijk gezien lijkt de nieuwe klachtenregeling veel op de oorspronkelijke klachtprocedure, zoals deze was opgenomen in het oude Organisatiebesluit raden voor de kinderbescherming. Het grote verschil is dat de huidige klachtprocedure in een zelfstandig besluit is geregeld en dat artikel 1:239 lid 5 BW een wettelijke basis geeft," aldus de nota van toelichting.
Een klacht is uitsluitend mogelijk indien deze zich richt tot een gedraging van een medewerker van de raad voor de kinderbescherming, zoals deze gedraging is omschreven in artikel 1 Besluit. De staatssecretaris formuleert de gedraging aldus: "Het gaat om de bejegening (die zowel uit een handelen als uit een nalaten als ook uit het nemen van een beslissing kan bestaan) van de klager in persoon door een medewerker of door de ressortsdirecteur zelf."
In de nota wordt duidelijk uiteen gezet dat een klacht zich slechts kan richten tot feitelijke beslissingen die plaatsvinden binnen de uitvoering van de taak van de raad voor de kinderbescherming. Expliciet wordt erbij vermeld dat in de klachtenprocedure niet kan worden geklaagd over de inhoud van een advies van de raad voor de kinderbescherming, aangezien dergelijke meningsverschillen uitsluitend door de rechter kunnen worden beslecht. Derhalve kan in een klachtenprocedure uitsluitend de wijze van totstandkoming van het advies aan de orde komen. Wel dient de rechter op de hoogte te worden gesteld van een klacht indien deze betrekking heeft op een verzoek of een advies dat de raad voor de kinderbescherming heeft ingediend (zie art. 2 lid 4 Besluit).
Vervolgens dient de directeur de klacht af te handelen binnen acht weken nadat de ontvangst van de klacht bij klager is bevestigd, aldus artikel 3 ld 4 Besluit.
De externe fase van de procedure vangt aan indien klager het niet eens is met de beslissing van de directeur en conform artikel 4 Besluit een klacht indient bij een van de vijf klachtencommissies. (B. van den Berg; Deskundigheid in het geding, een vergelijkend onderzoek naar de inbreng van deskundigheid bij de administratieve en civiele rechter; 1999, proefschrift, pag. 80/81)
"Het systeem" en de manier van doen bij de raad voor de kinderbescherming induceert klachtgedrag. Sommige directeuren herformuleren ingediende klachten. Dit lijkt op het eerste gezicht cliënt-vriendelijk (niet iedereen kan zijn gedachten goed op papier krijgen), maar KOG heeft meegemaakt dat een directeur klachten herformuleerde, schriftelijk ingediend door een voormalig universitair docent. Deze vader heeft daar op 6 augustus 2000 over geschreven: "Naar mijn mening is het psychologisch onjuist om dit als gewone manier van doen te handhaven, omdat je al herformulerend, de klacht van iemand "afpakt". En daarnaast moet men zich als directeur ook nog afvragen waarmee men bezig is als elke klacht wordt geherformuleerd en opgesplitst in hapklare brokken die dan eenduidig aan een van de categorieën "gegrond", "niet-gegrond" of "niet ontvankelijk" worden toegevoegd."

Mogelijkheid tot kwaliteitsverbetering
De klachten zijn geen goede afspiegeling van de onvrede van cliënten. Citaat uit de brief van bovengenoemde vader: "Ik persoonlijk heb dus 3x iets tegen de Raad of tegen Raadsmedewerkers ondernomen in de vorm van een klacht (of eis). De momenten dat ik dat heb gedaan zijn steeds ingegeven door het feit dat ik meende dat een klacht nog enig effect zou kunnen hebben op zaken die werkelijk van belang waren. Ik probeerde de trein op zijn plaats te houden toen de Raad bij mijn ex aankondigde dat hij zou vertrekken, ik heb hem geprobeerd te laten stoppen toen hij al wegreed, en ik heb geëist toe te geven dat achteraf gezien de trein niet had moeten wegrijden dan wel dat hij op een ander spoor had moeten rijden. Ik heb in de loop van de tijd eerlijk gezegd veel meer onvrede gehad over het doen en laten van de Raad en Raadsmedewerkers dan uit mijn klachten naar voren komt. Deels heb ik die onvrede direct geuit en kwam het daarom niet tot een klacht. Andere zaken heb ik laten liggen omdat ik onvoldoende tijd had en pragmatischer moest denken. Maar bovenal, zoals ik al eerder heb opgemerkt, ik ben helemaal geen klager!"

Uit de door de Raad gemaakte notulen van een gesprek in het kader van het structureel overleg van het Platform SCJF met de algemeen directeur van de Raad voor de Kinderbescherming op 19 januari 1998:
"Tot en met 1995 werden door het ministerie van Justitie overzichten van uitspraken van
klachtencommissies gemaakt. De Raad zal over 1997 en 1996 zelf een inventarisatie maken van klachten van cliënten over het raadsoptreden. Daaruit zal een analyse volgen over vragen als:
- waar klagen klagers over
- zijn daar hoofdlijnen in te ontdekken
- moeten daaruit eventueel beleidsaanpassingen voortvloeien.
Het gaat hierbij om:
- beslissingen door de directeuren van de Raad
- beslissingen door de klachtencommissies
- beslissingen van de Nationale Ombudsman"
De praktijk is dus anders geworden. Nog op 27 december 2000 vond de Raad het niet zinnig ook andere dan gegrond verklaarde klachtonderdelen uit te schrijven. Wel deed de medewerker van het hoofdkantoor van de Raad voor de Kinderbescherming die belast is met de klachtanalyse de suggestie om klachten met meer dan 15 klachtonderdelen te weigeren.
Het Platform SCJF heeft tijdens het gesprek op 19 januari 1998 gemeld, dat het Platform graag zou zien dat beslissingen m.b.t. klachten getoetst worden door een onafhankelijk onderzoek daarop uit te voeren.
Op 24 april 1998 is nogmaals benadrukt dat het cliëntenplatform de mening was toegedaan dat het opstellen van een analyse m.b.t. de klachten door een onafhankelijk onderzoeker zou moeten plaatsvinden.
Op 25 november 1998 heeft de commissie familierecht van het Platform SCJF een brief geschreven aan de Minister van Justitie n.a.v. een zitting in hoger beroep van het gerechtshof te Arnhem. Een vader was "lokaalvredebreuk" ten laste gelegd omdat hij op 10 maart 1997 weigerde het politiebureau te Zwolle te verlaten zolang hij zijn voornemen, namelijk aangifte te doen tegen de Raad voor de Kinderbescherming, niet kon uitvoeren. Citaat uit deze brief:
"N.a.v. de zaak ..., maar met name ook i.v.m. het feit dat de nationale ombudsman weigert om klachten over de Raad voor de Kinderbescherming in behandeling te nemen (klachten worden slechts intern afgehandeld) vragen wij ons af:
Is de Raad voor de Kinderbescherming onaantastbaar/onschendbaar?
De vraag stellen is haar beantwoorden. Ook op vraag 3 is het antwoord kennelijk "ja".
Wij achten dit ongewenst. Zonder onafhankelijke klachtafhandeling, zonder mogelijkheid om aangifte te doen tegen de Raad, zullen allerlei misstanden echter veel langer blijven bestaan. Ook omdat de gebruikelijke introverte evaluaties van de Raad over haar functioneren bij lange na de onderste steen niet boven brengen, vrezen wij dat deze instelling nog lange tijd gekwalificeerd zal moeten worden als "niet van deze tijd".
Wij vragen u dringend om bovenstaande zaken serieus te nemen en die maatregelen te treffen die tot verbetering leiden."

Wij betreuren het dat zittingen van de klachtencommissies Raad voor de Kinderbescherming niet openbaar zijn.
Op 16 maart 1999 heeft het Platform de Minister van Justitie verzocht te bepalen dat deze zittingen openbaar zouden zijn. Citaat: "In een brief, gedateerd 18 juli 1997 (641869/97/PJR), schrijft de toenmalig Staatssecretaris van Justitie: "Openbaarheid. In het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming is hierover niets geregeld. Het ligt voor de hand in dezen aansluiting te zoeken bij het familie- en jeugdprocesrecht. Daartoe heb ik ook besloten. Dit impliceert dat er geen openbaarheid is, tenzij.
De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de minderjarige en zijn familie staat hier voorop.
In bepaalde omstandigheden kan het voorkomen dat de klager erop staat dat ... hem tijdens de zitting vergezelt of dat de pers aanwezig is. In dat geval zal de voorzitter van de klachtencommissie een afweging van de in het geding zijnde belangen maken en een beslissing terzake nemen. De voorzitter heeft hierin het laatste woord."
Inmiddels zijn de zittingen van de Medische Tuchtcolleges sinds 1 december 1997 niet alleen openbaar geworden, zij worden ook gespecificeerd aangekondigd. ... Nu er in de jeugdbescherming meer dan ooit tevoren aandacht is voor medezeggenschap, openheid, de vraag van de cliënt, ligt het wellicht in de rede niet langer aansluiting te zoeken bij het familie- en jeugdprocesrecht, maar bij deze gang van zaken. Om de persoonlijke levenssfeer te beschermen (...) zou het volstaan niet de voorzitter, maar de klager het laatste woord te geven. ..."
Op 21 maart 2000 heeft de Minister geantwoord dat hij het verzoek niet zal inwilligen. Hij schrijft o.a.: "Doel van het tuchtrecht is het belang van de samenleving bij een zorgvuldige beroepsuitoefening in de gezondheidszorg te dienen door de beoordeling hiervan in handen van een rechterlijk college te leggen. ... Het uitgangspunt bij een klachtregeling, zoals bij de Raad voor de Kinderbescherming, is het openen van de mogelijkheid voor de cliënt zijn of haar ontevredenheid over een gedraging door een raadsmedewerker te uiten en daarop een reactie te laten volgen. Gelet op de verschillende doelstellingen van de hierboven genoemde regelingen zie ik geen aanleiding mijn standpunt zoals verwoord in de brief van 18 juli 1997 te herzien."

Opmerkingen bij de concept-analyse klachtbehandeling 1999:
Citaat uit een artikel van toenmalig Kamerlid voor de VVD Mr O.P.G. Vos in het mei-nummer 2000 van Perspectief: "Mijn indruk is dat de klachtenprocedure thans een mistig proces is. Er valt heel wat aan te verbeteren. In de eerste plaats valt op dat de afwikkeling van de klacht op besloten wijze plaats vindt. Als uitgangspunt zou openbaarheid dienen te gelden, behoudens bezwaren van betrokken ouder en kind. Aan de behandeling van de klacht wordt thans nauwelijks bekendheid gegeven. Een gevolg daarvan is dat de klacht moeilijk kan worden opgevat als een leermoment om gedrag en procedures te verbeteren. Bovendien zijn de huidige klachtenprocedures nogal bureaucratisch. Hierdoor worden ouders in een keurslijf gedwongen waardoor de afwikkeling niet op een ontspannen wijze kan plaats vinden. Wat er met de uitkomst van de klachtenprocedure gebeurt is ook onduidelijk."
Weliswaar spreekt de heer Vos hier over de klachtenprocedure van de gezinsvoogdij-instellingen, de huidige bureaus jeugdzorg, maar deze opmerkingen zijn ook volledig van toepassing op de klachtenprocedure raad voor de kinderbescherming.
Het is bovendien onacceptabel dat een rapport niet wordt aangepast als een klacht gegrond is verklaard. De praktijk is nu soms dat een klager niets hoort, of hoort dat de gegrondverklaring geen gevolgen zal hebben. Om de heer Vos te citeren: "De uitspraak ... zou ten minste het karakter van een bindend advies behoren te krijgen." Wij zouden ons ook kunnen voorstellen dat alleen afgeweken kan worden van dat advies met toestemming van de inspectie of de rechter.

Op 18 december 2000 schreef een deelnemer in de commissie familierecht van het Platform SCJF:
Enkele kanttekeningen n.a.v. de onvolledige concept-analyse klachtbehandeling 1999
I. Andere betrokken doelgroepen voor de analyse klachtafhandeling dan Tweede Kamer:
1. Raadsmedewerkers
2. De acteurs bij de klachtafhandeling ((adjunct-)directeuren, klachtencommissies)
3. Cliënten (rechtzoekenden) en cliëntenorganisaties (organisaties van rechtzoekenden)
4. Klagers en a.s. klagers.
Stelling Bij de keuze van onderwerpen en de vaststelling van de tekst van de analyse is het van belang dat men zich in ieder geval afzonderlijk verplaatst in de belangen en doelstellingen van alle verschillende erbij betrokken groepen en geledingen.
II. Het begrip "klachtonderdeel" is een van de centrale begrippen in de analyse. Toch wordt
nergens uitgelegd wat het is en hoe het tot stand komt. Mogelijkheden:
1. kleinste eenheid die kan nog worden beoordeeld (echter: sommige k.o. zijn gedeeltelijk gegrond
verklaard, dat klopt dus dan niet).
2. onderdeel van de oorspronkelijke klacht die door de aangebrachte nummering wordt geïnduceerd.
3. onderdeel van de oorspronkelijke ongenummerde klacht waarbij een nummering is aangebracht
door de (adjunct-)directeur.
4. onderdeel van de door de (adjunct-)directeur geherformuleerde klacht.
5. onderdeel van de door de (adjunct-)directeur n.a.v. een klachtgesprek geformuleerde klacht. Voorzover ik weet komen zowel 2,3,4 en 5 voor, naar ik aanneem met een neiging om aan het ideaal van 1. te voldoen. Omdat veel tabellen en overzichten in de analyse k.o. als tel-eenheid gebruiken, is het van belang dat het gehanteerde begrip wordt ingeleid ook om te kunnen beoordelen in hoeverre de klachtonderdelen gelijkwaardig zijn, dan wel dat "bessen en meloenen worden opgeteld". Deze vraag is ook legitiem zonder het verschijnsel van klachten met gigantisch veel k.o.'s.
III. In bijlage 1 over uitspraken van directies en klachtencommissies is het niet helder hoe de gang van zaken is m.b.t. de te beoordelen klachtonderdelen. Wat is de relatie tussen de klachtonderdelen bij de directie en (eventueel) die bij de klachtencommissie? Bijv. n.a.v. de entries 1 en 16 in betreffende tabel zou men zich af kunnen vragen:
1. Worden de bij de directie reeds gegrond verklaarde klachtenonderdelen soms ook nog weer aan de klachtencommissie voorgelegd? (was vroeger (1997) soms wel het geval)
2. Vormen (een aantal van) de oorspronkelijke klachtonderdelen en eventueel nog wat extra grieven tegen de handelwijze van de (adjunct-)directeur (toen hij de klacht in eerste aanleg beoordeelde) in principe samen het materiaal dat door de klachtencommissie wordt behandeld of kan men e.e.a. opnieuw formuleren zodat de indeling in klachtonderdelen mogelijk anders wordt?
Het lijkt van belang dat ergens in de analyse hierover iets wordt gezegd.
IV. Ad A Enige resultaten van onderzoek
1. Niet in beschouwing wordt genomen het totaal aantal zaken dat is behandeld (eventueel van een bepaalde soort: ressort, soort zaak). Men moet toch ook weten hoeveel er in verhouding wordt geklaagd? De bron kan dan natuurlijk niet uitsluitend tabel 1 zijn.
2. bij 3e paragraaf heeft de onderscheiding wel/niet medewerker van (cliëntenorganisaties) niet zoveel betekenis als dat niet steeds expliciet aan de begeleid(st)er wordt gevraagd
V. Ad B Analyse van onderzoeksresultaten
1. Daarbij zou ook moeten worden betrokken aan het totaal aantal zaken dat is behandeld (eventueel van een bepaalde soort: ressort, soort zaak). Dus in breder perspectief zien.
2. Trendonderzoek beperkt zich tot vergelijking met 1998, terwijl er (afgezien van 1996) meer jaren geanalyseerd zijn en er dus zo mogelijk ook bij moeten worden betrokken.
VI. Ad C Conclusies
1. Deze zijn uitsluitend getalsmatig. Het gaat erom verklaringen voor trends te vinden, voor kennelijke verschillen tussen ressorten. Een van de dingen die belangrijk zijn voor het vinden van verklaringen is o.a. het plaatsen van het klachtengebeuren in het juiste perspectief (zie bijv. IV.1 en V.1). Verschillen tussen ressorten (die ook blijven bestaan als men de gegevens ontdaan heeft van extreem uitgevallen klachten) zouden aanleiding kunnen zijn om "het land in te gaan" in een poging om e.e.a te verklaren (verschil in cultuur, interpretatie van regels, hoe zit dat?). Dat kan dan leiden tot aanscherpen van richtlijnen, het uitschrijven van een extra LMTema-dag, etc..
2. Behalve verschillen tussen ressorten en verschillen tussen jaren in allerlei opzichten lijkt bijv. ook eventuele discrepantie in beoordeling tussen directies en klachtencommissie (en ook tussen verschillende ressorten) interessant om op te sporen en indien nodig te verklaren. In hoeverre zijn er verschillen in beoordeling als dezelfde of soortgelijke klachtonderdelen worden beoordeeld? Om dat te kunnen onderzoeken is nodig dat niet alleen de gegrond verklaarde klachtonderdelen inhoudelijk worden uitgewerkt maar ook de niet gegrond verklaarde en de niet ontvankelijke. Zie elders voor een pleidooi. "Wanneer wordt een klachtonderdeel niet ontvankelijk verklaard?" (hoe formeel is men eigenlijk of hangt het ervan af?) is een andere vraag die kan worden beantwoord aan de hand van bedoelde uitgewerkte klachtonderdelen.
VII. Ad D Aanbevelingen
1. Dat lijkt een aanbeveling niet gevolgd kan worden. Iemand heeft de vrijheid om te klagen zoveel hij wil en dat is niet ineens anders in een samenleving waarin haast iedereen de beschikking heeft over een tekstverwerker.
2. Dat lijkt me een zinnige aanbeveling. Hij is echter niet gerelateerd aan enige conclusie bij C (dat komt ervan als men niets probeert te verklaren).
3. Prachtig, maar niet gerelateerd aan enige conclusie bij C.
VIII. In aansluiting op III zou ik ervoor willen pleiten dat de vijfde kolom van de tabel bij bijlage 1 als volgt wordt aangepast voor die gevallen dat de klacht de klachtencommissie haalt: Voor klacht nr. 1 zou er kunnen staan: 101/99 +10 , als dit tenminste klopt. Het zou betekenen: Bij de directie sprake was van 101 klachtonderdelen, 99 van die 101 klachtonderdelen zijn voorgelegd aan de klachtencommissie en tenslotte 10 onderdelen zijn er bij gekomen die verband houden met de klachtafhandeling van de directeur in deze klachtzaak.

 


Ga terug