Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens: Grootouders hebben recht op omgang met hun kleinkinderen |
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
M. SZPUNAR
van 12 april 2018 ( 1)
Zaak C"‘335/17
Neli Valcheva
tegen
Georgios Babanarakis
[verzoek van de Varhoven kasatsionen sad (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Bulgarije) om een prejudiciële beslissing]
"žPrejudiciële verwijzing "“ Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken "“ Verordening (EG) nr. 2201/2003 "“ Werkingssfeer "“ Begrip ,omgangsrecht" "“ Toepasselijkheid op grootouders"
I. Inleiding
1. Een grootmoeder wil graag een omgangsregeling met haar kleinzoon. Valt een geschil over een dergelijk verzoek binnen de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 2201/2003?( 2) Dat is in wezen de vraag die door de Varhoven kasatsionen sad (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Bulgarije) wordt gesteld.
2. De onderhavige zaak biedt het Hof derhalve voor de eerste keer de gelegenheid om uitspraak te doen over de toepassing van verordening nr. 2201/2003 op een verzoek van grootouders om een omgangsregeling, om te bepalen of het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de wijze waarop een dergelijk omgangsrecht moet worden uitgeoefend, moet worden aangewezen op basis van die verordening of op basis van de regels van het internationaal privaatrecht van de lidstaten. Deze verordening erkent de bevoegdheid van de gerechten van de gewone verblijfplaats van het kind, met name op basis van het nabijheidscriterium. De hierna volgende analyse is derhalve bedoeld om vast te stellen welk gerecht op het gebied van het omgangsrecht bevoegd is, zonder in te gaan op inhoudelijke overwegingen.
3. Bovenal moet worden benadrukt dat deze zaak niet los kan worden gezien van een fundamentele kwestie: het belang voor een kind om een persoonlijke relatie met zijn of haar grootouders te onderhouden, voor zover dit contact niet strijdig is met zijn of haar belangen. Verordening nr. 2201/2003 betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid moet daarom thans worden uitgelegd in het licht van het beginsel dat het belang van het kind voorop moet staan.
...
75. Naar mijn oordeel volgt duidelijk uit de punten 43 tot en met 74 van de onderhavige conclusie dat de tekstuele, teleologische, systematische en historische analyse van de bepalingen van verordening nr. 2201/2003 steun biedt voor de opvatting dat de bevoegdheidsregel van artikel 8 van deze verordening ook van toepassing is op een verzoek om uitoefening van het omgangsrecht door andere personen dan de ouders, in het bijzonder andere leden van het gezin, feitelijk of rechtens.
76. Derhalve ben ik van mening dat het antwoord op de prejudiciële vraag moet luiden dat het begrip "žomgangsrecht" in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), en artikel 2, punt 10, van verordening nr. 2201/2003 aldus moet worden uitgelegd dat het zich uitstrekt tot het omgangsrecht van de grootouders ten aanzien van hun kleinkinderen.
C. Slotopmerkingen
77. Zoals ik hiervoor heb uiteengezet, volgt niet alleen uit de bewoordingen, de doelstellingen en de systematiek, maar ook uit de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 2201/2003 dat deze verordening zich uitstrekt tot een verzoek dat ziet op het omgangsrecht van grootouders.
78. Uit mijn analyse volgt ook dat verordening nr. 2201/2003 andere personen dan ouders, die rechtens of feitelijk familiebanden met het kind hebben (in het bijzonder zussen of broers of de ex-echtgenoot of ex-partner van een ouder), niet uitsluit van het begrip omgangsrecht. Gezien de voortdurende veranderingen in onze samenleving en het bestaan van nieuwe vormen van gezinsstructuren, kunnen de mogelijkheden, wat de personen betreft die door het omgangsrecht in de zin van verordening nr. 2201/2003 geraakt worden, immers talrijk zijn.( 61) Het geval van de ex-partner van de ouder met de ouderlijke verantwoordelijkheid en bijgevolg van de ouders van deze ex-partner "“ door het kind als grootouders beschouwd "“ of het geval van een tante of oom die bij tijdelijke afwezigheid van een of beide ouders, voor het kind zorgt, zijn slechts enkele voorbeelden die in het kader van de uitlegging van deze verordening aan het Hof zouden kunnen worden voorgelegd.( 62)
79. Het is waar dat verordening nr. 2201/2003 alleen betrekking heeft op de regels betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onder meer de ouderlijke verantwoordelijkheid. De vraag wie al dan niet een omgangsrecht krijgt, is in dit stadium van de ontwikkeling van het Unierecht dan ook een zaak van nationaal recht. Het is daarom des te belangrijker dat er één uniforme bevoegdheidsregel geldt, te weten de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, teneinde de erkenning en tenuitvoerlegging van de in de verschillende lidstaten gegeven beslissingen te waarborgen.
V. Conclusie
80. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de door de Varhoven kasatsionen sad gestelde prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden:
"žHet begrip ,omgangsrecht" in artikel 1, lid 2, onder a), en artikel 2, punt 10, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet aldus worden uitgelegd dat het ook ziet op de omgang tussen grootouders en hun kleinkinderen."
1 Oorspronkelijke taal: Frans.
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
31 mei 2018 ( *)
"žPrejudiciële verwijzing "“ Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken "“ Verordening (EG) nr. 2201/2003 "“ Werkingssfeer "“ Begrip "šomgangsrecht" "“ Artikel 1, lid 2, onder a), en artikel 2, punten 7 en 10 "“ Omgangsrecht van grootouders"
In zaak C"‘335/17, ...
...
31 Uit het werkdocument van de Commissie betreffende de wederzijdse erkenning van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid [COM(2001) 166 definitief] van 27 maart 2001, blijkt echter dat de Uniewetgever zich de vraag heeft gesteld wie de ouderlijke verantwoordelijkheid kan uitoefenen en aan wie omgangsrecht kan worden toegekend. Hij heeft meerdere opties onderzocht, in het bijzonder de beperking van de betrokken personen tot een van de ouders van het kind en, omgekeerd, de afwezigheid van enige beperking tot bepaalde personen. Dit document noemt met name de grootouders, onder verwijzing naar het ontwerpverdrag inzake het omgangsrecht van de Raad van Europa, dat erkent dat kinderen niet alleen recht hebben op contact met hun ouders, maar ook met andere personen waarmee zij familiebanden hebben, zoals hun grootouders. De Uniewetgever heeft uiteindelijk gekozen voor de optie waarbij het aantal personen dat de ouderlijke verantwoordelijkheid kan uitoefenen of een omgangsrecht kan genieten, door geen enkele bepaling wordt beperkt.
32 Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 65 van zijn conclusie moet worden vastgesteld, gelet op de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 2201/2003, dat de Uniewetgever de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen (PB 2000, L 160, blz. 19), die zich enkel uitstrekte tot geschillen met betrekking tot ouders, heeft willen uitbreiden, en dat hij alle beslissingen met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid en bijgevolg met betrekking tot het omgangsrecht, ongeacht wie dat zou kunnen uitoefenen en zonder grootouders uit te sluiten, voor ogen had.
33 Uit deze analyse volgt dat het begrip omgangsrecht in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), en artikel 2, punten 7 en 10, van verordening nr. 2201/2003 aldus moet worden opgevat dat het niet alleen ziet op het omgangsrecht van ouders met betrekking tot hun kind, maar tevens op dat van andere personen ten aanzien van wie het van belang is dat dit kind persoonlijke betrekkingen met hen onderhoudt, met name zijn of haar grootouders, ongeacht of zij de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen.
34 Hieruit volgt dat een verzoek van grootouders om toekenning van een omgangsrecht met betrekking tot hun kleinkinderen, onder artikel 1, lid 1, onder b), van verordening nr. 2201/2003, en dientengevolge binnen de werkingssfeer van die verordening, valt.
35 Tevens moet worden benadrukt dat indien het omgangsrecht niet op al deze personen zou slaan, kwesties op het gebied van dit recht niet alleen zouden kunnen worden beslecht door het overeenkomstig verordening nr. 2201/2003 aangewezen gerecht, maar tevens door andere gerechten die zich bevoegd zouden achten op grond van het internationaal privaatrecht. Dat zou ertoe kunnen leiden dat conflicterende of zelfs onverenigbare beslissingen worden genomen, daar de toekenning van het omgangsrecht aan een naaste van het kind afbreuk zou kunnen doen aan het omgangsrecht dat is toegekend aan degene die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt.
36 Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 56 van zijn conclusie, zou het verlenen van een omgangsrecht aan een andere persoon dan de ouders in aanvaring kunnen komen met de rechten en plichten van de ouders, te weten, in dit geval, met het gezagsrecht van de vader en het omgangsrecht van de moeder. Ter vermijding van conflicterende maatregelen alsmede in het belang van het kind, dient derhalve een en hetzelfde gerecht "“ in beginsel dat van de gewone verblijfplaats van het kind "“ over de omgangsrechten te beslissen.
37 Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat het begrip "žomgangsrecht" in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), en artikel 2, punten 7 en 10, van verordening nr. 2201/2003 aldus moet worden uitgelegd dat dit het omgangsrecht van grootouders met betrekking tot hun kleinkinderen omvat.