Het Hof wijst gezagsbeeindiging af, evenals verplaatsen van grootouders naar neutraal pleeggezin |
14. Het hof stelt voorop dat de rechter ingevolge artikel 1:266 lid 1 BW het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
15. Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. In de rechtspraak van het EHRM (zie onder meer EHRM 6 oktober 2015, N.P. / Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66) wordt ten aanzien van gezagsbeëindiging het volgende overwogen.
16. Ingevolge artikel 20 leden 1 en 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) heeft een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort, moet missen, of dat men in zijn of haar eigen belang niet kan toestaan in het gezin te blijven, recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege. Bij het overwegen van oplossingen wordt op passende wijze rekening gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind.
17. Naar het oordeel van het hof is in onderhavige zaak niet voldaan aan de vereisten die artikel 1:266 BW, het EVRM en het IVRK stellen aan gezagsbeëindiging. Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking. De minderjarige wordt al vanaf zeer jonge leeftijd verzorgd en opgevoed door de huidige pleegouders en niet in geschil is dat de minderjarige zich veilig aan hen heeft gehecht. De pleegouders zijn bovendien bereid om de verzorging en opvoeding van de minderjarige voor een langere periode op zich te nemen. Naar het oordeel van het hof prevaleren de belangen van de minderjarige bij ongestoorde voortzetting van het hechtingsproces en continuïteit in de opvoeding boven het belang dat zij mogelijk heeft bij snelle duidelijkheid omtrent haar toekomstperspectief. Het hof neemt bij die afweging in aanmerking dat de minderjarige nog zeer jong is "“ ongeveer 2 ½ jaar "“ en zich derhalve zelf weinig bewust is van haar toekomstperspectief, alsmede dat er door de ouders niet aan haar "getrokken" wordt, in die zin dat de ouders er mee instemmen dat de minderjarige (de komende tijd) in het huidige netwerkpleeggezin opgroeit. Naar het oordeel van het hof is het risico dat de scheiding van de pleegouders een grotere nadelige impact zal hebben op het welzijn van de minderjarige dan nog enige tijd voortdurende onzekerheid over haar toekomstperspectief.
...
20. Onder de hiervoor onder 17 en 19 genoemde omstandigheden acht het hof de beëindiging van het gezag "“ althans, het voornemen van de gecertificeerde instelling om de minderjarige in een ander pleeggezin te plaatsen dat ten grondslag heeft gelegen aan het verzoek om gezagsbeëindiging "“ in strijd met artikel 20 IVRK.
...
Gezien de veilige hechting aan de huidige pleegouders, de goede band die de minderjarige blijkens de omgangsverslagen met haar ouders heeft en het feit dat de ouders niet aan de minderjarige "trekken", is het hof van oordeel dat het handhaven van het gezag de ontwikkeling van de minderjarige niet zal bedreigen, zodat het verbreken van de gezagsrelatie in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM.