Hier ziet het Hof geen reden waarom de grootmoeder niet de voogdij zou kunnen krijgen |
Het betoog van de oma en de moeder en de beantwoording van de vragen van de raad ter zitting, hebben de twijfels die de raad voorafgaande aan de zitting nog had echter weggenomen. Als de raad nu een onderzoek zou doen naar de situatie rondom [minderjarige] , zou de raad niet hebben verzocht de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten. Nu is het zaak om te bekijken op welke manier invulling aan de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] gegeven moet worden.
Het hof overweegt het volgende.
Artikel 1:253b lid 1 BW bepaalt dat indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat van de vrouw uit wie het kind geboren is of indien de ouders van een kind niet met elkaar zijn gehuwd dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen, de minderjarige moeder uit wie het kind is geboren van rechtswege het gezag alleen uitoefent, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was.
Artikel 1:246 BW bepaalt dat minderjarigen onbevoegd zijn tot het gezag.
De moeder was ten tijde van de geboorte van [minderjarige] (en ook thans nog) minderjarig, zodat er sprake was en nog steeds is van een gezagsvacuüm.
Op grond van artikel 1:295 BW benoemt de rechtbank een voogd over alle minderjarigen die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.
Wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 1:246 BW genoemde gronden daartoe onbevoegd is, belast de rechtbank op grond van artikel 1:253q lid 3 BW de andere ouder met het gezag, tenzij de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Alsdan benoemt zij een voogd.
De beslissing wordt gegeven op verzoek van (in het onderhavige geval) de raad.
Het hof stelt vast dat alle betrokkenen, voor zover deze hun visie in de onderhavige procedure kenbaar hebben gemaakt, het eens zijn dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de vader met het gezag over hem wordt belast. ...
Zowel de GI als de oma heeft zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.
Het hof stelt vast dat de zorgen met betrekking tot de opvoedingsomgeving van [minderjarige] met name het systeem rondom de moeder betroffen. In de relatie tussen de moeder en de oma en de relatie tussen de moeder en de vader waren er veel spanningen en vonden er vele wisselingen plaats.
In hoger beroep stelt het hof vast dat in de periode vanaf de zitting in eerste aanleg tot de mondelinge behandeling van het hof het gezinssysteem van de moeder zich langzaamaan heeft gestabiliseerd.
Het verblijf bij de oma is bestendig gebleken; vanaf juli 2018 verblijven de moeder en [minderjarige] bij de oma. Hoewel door de GI is opgemerkt dat de oma sterk bepalend is, ziet het hof vooral een betrokken oma die bovendien het belang van [minderjarige] voorop weet te stellen, ook wanneer dit van haar vraagt dat zij stelling neemt tegen haar dochter. Het is het hof niet gebleken dat de relatie tussen de moeder en de oma onder druk komt te staan door deze houding van de oma en de beslissingen die zij in het belang van [minderjarige] neemt.