Hoge Raad: een kind kan uit huis geplaatst worden bij de andere ouder met gezag

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

 

 

Bevoegdheid

Met betrekking tot de meest verstrekkende stelling van V, dat de rechter niet bevoegd was de machtiging uithuisplaatsing te verlenen aangezien op grond van artikel 1:265b BW uithuisplaatsing bij een ouder met gezag niet mogelijk is, oordeelt het hof als volgt. De Hoge Raad heeft op 14 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BR5151) beslist dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat de in artikel 1:261 lid 1 BW (oud) bedoelde machtiging tot uithuisplaatsing een plaatsing betreft bij de met het gezag belaste ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijf niet heeft. Het hof ziet geen aanleiding met betrekking tot een uithuisplaatsing op grond van het huidige artikel 1:265b BW anders te oordelen, nu gesteld noch gebleken is dat artikel 1:265b BW op dit punt beperkter is dan het oude artikel 1:261 lid 1 BW. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van V.

 

Zorgen

Het hof stelt vervolgens vast dat er grote zorgen over de kinderen in de gezinssituatie bij V bestonden. Er waren zorgen over de hygiëne: zo waren in de woning schimmels aanwezig en plasten de honden binnen. Daarnaast was er sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen als gevolg van de fysieke en psychische onveiligheid in de situatie bij V. V, die rolstoelafhankelijk is en diverse medische klachten heeft, heeft de kinderen "“ met name D "“ diverse keren onderworpen aan medische onderzoeken. Het gaat hierbij om onderzoeken naar aanleiding van het vermoeden van EDS, urineweginfecties, blaasontstekingen, nierbekkenontstekingen, turnersyndroom, achterliggende skeletleeftijd en lage groeifactor. De genoemde vermoedens zijn na de medische onderzoeken niet bevestigd. Voorts werden door de school en zorginstelling Carinova zorgen over de kinderen gesignaleerd. V ontkende deze zorgen en was niet bereid daarover in gesprek te gaan en/of (orthopedagogische) hulpverlening toe te laten. Als gevolg daarvan, maar ook als gevolg van de onrust in de thuissituatie bij V, kwam behandeling van de kinderen niet van de grond. Gebleken is dat hun situatie, nadat zij in het gezin van M waren geplaatst, sterk is verbeterd. De kinderen zien er gezond en verzorgd uit. Zij hadden aanvankelijk problemen met inslapen en naleven van regels. M biedt hen veel duidelijkheid, hetgeen vruchten lijkt af te werpen. De kinderen zijn vrolijker en opener geworden. D spreekt niet meer over de dood, zoals zij voorheen wel veel deed. Z kan zich op school beter concentreren en hij speelt meer.

 

Beoordeling

Alles overwegende concludeert het hof dat V op dit moment niet in staat is de kinderen een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in hun dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat het onderzoek naar de pedagogische capaciteiten van beide ouders wordt voortgezet. Het hof acht het in dat opzicht positief dat V, anders dan in het verleden, hieraan nu wel wil meewerken. Verder is het van belang dat de observaties tijdens de contacten tussen de kinderen en V worden voortgezet en beoordeeld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

( (datum publicatie: 24 mei 2018)


Ga terug