Kind met OTS woont grotendeels niet bij ouder vanwege afstand tot school: is dit sinds 2015 UHP? |
Ter zitting is gebleken dat de moeder erkent dat [minderjarige 1] in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat het voor haar ontwikkeling noodzakelijk is dat zij de school bij Kentalis volgt. De moeder zelf heeft [minderjarige 1] ook bij Kentalis aangemeld en in verband daarmee het gastgezin, thans pleeggezin, voor [minderjarige 1] uitgekozen. Dagelijks naar en van school reizen is, gezien de geografische afstand tussen de woonplaats van de moeder en de school van Kentalis, voor [minderjarige 1] geen optie, zo erkent de moeder ook. Nu de schoolgang van [minderjarige 1] naar Kentalis thans niet ter discussie staat en de woonplaats van de moeder niet is gewijzigd, volgt hieruit dat [minderjarige 1] grotendeels niet bij de moeder kan wonen. Uit het verhandelde ter zitting maakt het hof op dat de moeder een wijziging van de verblijfsituatie van [minderjarige 1] thans ook niet voorstaat. Tegen de achtergrond van de geldende, niet betwiste, ondertoezichtstelling betekent dit dat voor het verblijf van [minderjarige 1] in het pleeggezin een (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] reeds daarom noodzakelijk is. Het hof verwijst daarbij naar artikel 1:265a BW, waarin is bepaald dat indien sprake is van een ondertoezichtstelling plaatsing van een minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing geschiedt.
Voor zover de moeder heeft gesteld dat een (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing niet is aangewezen, nu [minderjarige 1] reeds vrijwillig door de moeder in het gastgezin, thans pleeggezin, was geplaatst en er dus van een plaatsing in het kader van een machtiging uithuisplaatsing geen sprake meer kan zijn, overweegt het hof dat de moeder aldus een te beperkte betekenis toekent aan het begrip "uithuisplaatsing" in de zin van artikel 1:265b. Dat [minderjarige 1] feitelijk al verbleef in het pleeggezin maakt niet dat het onderhavige verblijf van [minderjarige 1] in het pleeggezin niet meer kan worden aangemerkt als een uithuisplaatsing in de zin van dat artikel.
De moeder stelt nog dat door de wijziging van de gastgezinplaatsing in een pleeggezinplaatsing haar mogelijkheden om beslissingen te nemen voor [minderjarige 1] , zoals ten aanzien van haar voornemen om [minderjarige 1] bij de woongroep van Kentalis aan te melden, worden doorkruist. Het hof overweegt ten aanzien daarvan dat de moeder lijkt te miskennen dat haar ouderlijk gezag met name wordt beperkt door het medegezag van de vader en de ondertoezichtstelling.