Kind niet uithuisgeplaatst maar naar vader |
LJN: BL5465, Rechtbank Haarlem , 161701/09-1101
Datum uitspraak: 26-01-2010
Datum publicatie: 24-02-2010
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie:
verzoek UHP en verzoek van vader om wijziging hvb, verzoek vader toegewezen onder afwijzing verzoek Stichting Nu vast staat dat het niet in het belang van de kinderen is om bij hun moeder te verblijven, komt de vraag aan de orde waar zij dan het beste kunnen verblijven. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om een uithuisplaatsing van kinderen zo kort mogelijk te laten duren, teneinde de kinderen vervolgens bij de ouders of één van hen terug te plaatsen. Plaatsing van kinderen bij één van de ouders – indien mogelijk – geniet de voorkeur boven de plaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM Sector civiel familie- en jeugdrecht machtiging uithuisplaatsing / wijziging hoofdverblijfplaats zaak-/rekestnrs: 161701/09-1101 & 161458/09-3055 beschikking van de (kinderrechter in) meervoudige kamer voor familiezaken d.d. 26 januari 2010 in de zaak van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem, gevestigd te Haarlem, hierna te noemen: de Stichting, strekkende tot uithuisplaatsing van de minderjarigen: - [naam kind 1], geboren op [datum] 1998 in de gemeente [plaats], - [naam kind 2], geboren op [datum] 2001 in de gemeente [plaats], - [naam kind 3], geboren op [datum] 2004 in de gemeente [plaats], allen verblijvende bij de moeder, kinderen van [naam moeder], wonende in [plaats], hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. J. Breeveld, kantoorhoudend te Amsterdam, en [naam vader], wonende in [plaats], hierna te noemen: de vader, advocaat mr. G.J.P.C.G. Verheijen, kantoorhoudende te Nijmegen.
alsmede in de zaak van [naam vader] voornoemd, tegen [naam moeder] voornoemd. 1 Verloop van de procedure machtiging uithuisplaatsing Voor het verloop van deze procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken: - de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 2 oktober 2009 en de daarin vermelde stukken; - de dagbepalingsbeschikking van 21 december 2009. wijziging hoofdverblijfplaats Voor het verloop van deze procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken: - het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader van 11 september 2009, ingekomen op 14 september 2009; - het – ongedateerde - verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 10 december 2009, - de brief, met bijlage, van mevrouw N. Leenderts, werkzaam bij de Stichting; - het verhandelde ter terechtzitting op 11 december 2009 in aanwezigheid van de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten; - de dagbepalingsbeschikking van 21 december 2009. beide procedures - de dagbepalingsbeschikking van 21 december 2009; - de brief van 22 december 2009 van de advocaat van de vader; - de brief met bijlagen van 28 december 2009 van de advocaat van de vader; - de brief met bijlagen van 7 januari 2010 van de advocaat van de moeder, en het verhandelde ter terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op 12 januari 2010 in aanwezigheid van: - de moeder, bijgestaan door mr. J. Breedveld; - de vader, bijgestaan door mr. G.J.C.G. Verheijen; - de Stichting, vertegenwoordigd door mevrouw N. Leenderts (gezinsvoogd) en mevrouw E. Lam. 2 De verdere beoordeling 2.1 Bij beschikking van de kinderrechter van 28 maart 2008 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling thans nog voortduurt tot 28 maart 2010. De kinderen verblijven bij de moeder. De Stichting heeft bij verzoekschrift d.d. 22 september 2009 verzocht om - kort gezegd - een machtiging tot uithuisplaatsingplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een zorgaanbieder te verlenen. Ter toelichting heeft de Stichting aangevoerd dat de kinderen in een groot loyaliteitsconflict verkeren en dat, hangende onderzoek door de Stichting naar de vraag wat een goede woonplek in de toekomst zal zijn, plaatsing in een neutrale instelling hen rust zal geven. Bij (tussen-)beschikking van 2 oktober 2009. heeft de kinderrechter geoordeeld dat, alvorens de kinderen in een accommodatie van een zorgaanbieder worden geplaatst, eerst onderzoek noodzakelijk is naar de vraag of plaatsing van de kinderen bij de vader mogelijk is. In afwachting van de uitkomst van dit - door Psychologisch, Psychiatrisch en Neurologisch Adviesbureau [naam] (hierna: bureau [naam]) uit te voeren - onderzoek is de behandeling van het verzoek om uithuisplaatsing aangehouden. 2.2 De vader heeft, bij verzoekschrift van 11 september 2009, verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Met de behandeling van dit verzoek is een aanvang gemaakt ter zitting van 11 december 2009. Zoals is neergelegd in de dagbepalingsbeschikking van 21 december 2009, heeft de rechtbank in de stukken en het verhandelde ter zitting op 11 december 2009 aanleiding gezien om een (voortgezette) behandeling van zowel het verzoek van de Stichting betreffende de uithuisplaatsing, als dat van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats, ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank d.d. 12 januari 2010. 2.3 In de toelichting bij haar verzoek om uithuisplaatsing heeft de Stichting aangevoerd dat er al een lange tijd sprake is van een zorgelijke thuis- en opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder. Op initiatief van de Stichting zijn de moeder en de kinderen van 26 mei 2009 tot 20 juni 2009 opgenomen geweest in de Bascule, Cluster Gezinnen, te Amsterdam. Met deze gezinsopname werd beoogd duidelijkheid te krijgen over de vraag wat de mogelijkheden van de moeder zijn en of er sprake is van een veilige thuissituatie, waarin de kinderen zich kunnen ontwikkelen tot stabiele volwassenen. De behandeling is na drie weken beëindigd. Moeder en de Stichting verschillen met elkaar van mening over de achtergrond van deze stopzetting. De Bascule heeft hierover in de brief van 30 juli 2009 het volgende aangegeven: “Na drie weken behandeling wordt gezamenlijk geconcludeerd, dat de gezinskliniek voor moeder te bedreigend blijft. Ze kan dan niet anders dan boos worden. Het is niet de verwachting, dat er bij langere opname meer gezien kan worden dan de eerste 3 weken. Verdere observatie wordt daarom niet zinvol geacht en de behandeling wordt beëindigd. (…) Gezien de korte duur van de observatie en de geringe toegang die moeder ons kon bieden, kan de Bascule geen advies geven voor vervolghulpverlening.” De Stichting benadrukt dat moeder aan geeft open te staan voor hulpverlening en erg haar best doet om de thuissituatie te verbeteren De intensieve hulp die in de thuissituatie van moeder is ingezet biedt, aldus de Stichting, echter niet voldoende resultaten. Moeder slaagt er niet in verbeteringen vast te houden. De Stichting signaleert zorgpunten en blijvende ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen. De vragen en zorgen omtrent de dagelijkse verzorging van de kinderen zijn, aldus de Stichting, toegenomen sinds de kinderen, na de gezinsopname, weer met moeder thuis wonen. De kinderen hebben emotionele problemen, zitten in een loyaliteitsconflict en dreigen een ontwikkelingsachterstand op te lopen. De Stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat het wenselijk is dat de kinderen op een neutrale plek in een behandelgroep worden geplaatst waar zij tot rust kunnen komen, gestimuleerd kunnen worden in hun ontwikkeling en begeleid kunnen worden ten aanzien van hun loyaliteitsgevoelens. De Stichting heeft in haar verzoekschrift vermeld dat zij bureau [naam] heeft verzocht een onderzoek in te stellen naar de opvoedings- en omgangsvaardigheden van vader en moeder. De uitkomst van dit onderzoek kan, aldus de Stichting, van belang zijn bij de beslissing over de vraag wat een goede woonplek voor de kinderen in de toekomst zal zijn. 2.4 Het verslag van het onderzoek van bureau [naam] betreffende vader is neergelegd in een rapport d.d. 22 december 2009, dat betreffende moeder in een rapport d.d. 24 december 2009. De rapporten zijn in het geding gebracht. 2.5 In het voornoemd rapport van onderzoek naar - samengevat - de opvoedingsvaardigheden van moeder is, voor zover hier van belang, opgenomen dat moeder kwetsbaar is voor stemmingsklachten, wat wantrouwend en chaotisch is. Moeders persoonlijkheidsproblematiek zou haar in haar opvoedingsmogelijkheden kunnen belemmeren in die zin dat zij (onbedoeld) haar wantrouwen en chaotisch handelen op haar kinderen kan overbrengen, wat de ontwikkeling van de kinderen niet tegen goede zou kunnen komen. Door een wat chaotisch handelen krijgen de kinderen niet genoeg structuur. De intellectuele functies van moeder imponeren, aldus het rapport, als wat benedengemiddeld. Gelet op het soms dwingend en impulsief agressief gedrag van de kinderen is voortgaande begeleiding verstandig. De aandacht van moeder lijkt met name op zichzelf en haar eigen problemen gericht en wat minder op de kinderen. Moeder zal, aldus het rapport, moeilijk een omgangsregeling kunnen realiseren. Zij wantrouwt de vader en heeft de omgang stopgezet. 2.6 Blijkens het rapport van het onderzoek naar - samengevat - de opvoedingsvaardigheden van vader is er bij vader geen persoonlijkheids- of psychiatrische problematiek vastgesteld. De relatie tussen de vader en de kinderen kon niet worden beoordeeld, omdat er geen omgang is. Ten aanzien van de mogelijkheden tot invulling van omgang wordt opgemerkt dat er noch uit de persoonlijkheid van vader noch uit zijn eigen verklaring kan worden afgeleid dat vader aan omgang geen gestalte zou kunnen of willen geven. 2.7 Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandelingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de in het kader van de ondertoezichtstelling ontplooide initiatieven de zorgen met betrekking tot de minderjarigen niet hebben kunnen wegnemen. De problemen en signalen ten aanzien van de minderjarigen blijven onverminderd ernstig. De inmiddels langdurige hulpverlening in de thuissituatie heeft tot nu toe onvoldoende resultaat opgeleverd. De rechtbank benadrukt hierbij ook dat er geen aanknopingspunten zijn dat in de thuissituatie bij de moeder de achterstand die de minderjarigen in hun ontwikkeling dreigen op te lopen, continu en effectief kan worden begeleid. De vraag of de moeder over voldoende structurele opvoedingscapaciteiten beschikt, kan niet bevestigend worden beantwoord. Het vorenstaande impliceert dat de rechtbank de door de Stichting aan het verzoek tot uithuisplaatsing ten grondslag gelegde stelling, dat het niet in belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen is dat zij bij de moeder verblijven, onderschrijft. 2.8 Nu vast staat dat het niet in het belang van de kinderen is om bij hun moeder te verblijven, komt de vraag aan de orde waar zij dan het beste kunnen verblijven. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om een uithuisplaatsing van kinderen zo kort mogelijk te laten duren, teneinde de kinderen vervolgens bij de ouders of één van hen terug te plaatsen. Plaatsing van kinderen bij één van de ouders – indien mogelijk – geniet de voorkeur boven de plaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder. 2.9 De Stichting heeft bepleit om de kinderen (eerst) te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder, omdat zij in hun loyaliteitsgevoelens begeleid moeten worden. Van daaruit zal, aldus de Stichting, moeten worden beslist over hun toekomstige woonplek. De rechtbank stelt voorop dat een - al dan niet tijdelijke - verandering van hun verblijfplaats voor de kinderen een ingrijpende maatregel is en acht het niet wenselijk dat zij tweemaal van verblijfplaats moeten veranderen. De uitkomsten van het op verzoek van de Stichting door Bureau [naam] ingestelde onderzoek bieden voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de vader hoofdverblijf zullen hebben. Van contra-indicaties bij de vader is niets gebleken. Hierbij verdient aantekening dat de verklaringen van moeder betreffende de mishandeling van de kinderen door de vader tijdens de omgang en haar aangifte hiervan niet aannemelijk kunnen worden geacht. Ten eerste wekt het verbazing dat de moeder haar kennelijke voornemen om aangifte te doen eerst na verloop van maanden heeft uitgevoerd. Voorts heeft de moeder niet weersproken dat zij in het verleden al aangifte van mishandeling van de kinderen door de man heeft gedaan en dat deze aangiftes niet tot vervolging hebben geleid. Daar komt bij dat de beschuldigingen die de moeder in het verleden in dit verband naar voren heeft gebracht door de Raad voor de Kinderbescherming zijn onderzocht en dat de Raad daarvoor geen bevestiging heeft kunnen krijgen. Integendeel, in het raadsrapport van 11 maart 2008 is vermeld dat [naam kind 1] niet over komt als een kind dat bang is voor het geweld van vader en zelfs aangeeft hem te missen en ook wel bij hem te willen wonen. Ook in de brief van de Bascule van 30 juli 2009 staat vermeld dat [naam kind 1] de opname aldaar als een mogelijkheid lijkt te zien om met haar vader in gesprek te komen en zij geeft de indruk dat dit erg belangrijk voor haar is. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij alle benodigde voorbereidingen heeft getroffen voor de komst van de kinderen. Bovendien heeft hij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij voor de moeder een rol in het leven van de kinderen ziet weggelegd en omgang niet in de weg zal staan, terwijl moeder op geen van deze punten bereidheid heeft getoond en blijkens de overgelegde rapportage de kinderen inzet bij de strijd met de vader. Ook in dat opzicht is het belang van de kinderen meer gediend met hoofdverblijf bij de vader dan bij de moeder. 2.10 Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vader, om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen, toewijzen. Nu de kinderen hoofdverblijf bij hun vader zullen hebben, zal het verzoek van de Stichting tot uithuisplaatsing worden afgewezen. 3 Beslissing De kinderrechter: 5.1 Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [naam]: - [naam kind 1] , geboren op [datum] 1998 in de gemeente [plaats]; - [naam kind 2], geboren op [datum] 2001 in de gemeente [plaats]; - [naam kind 3], geboren op [datum] 2004 in de gemeente [plaats], is bij de man. 5.2 Wijst het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen af. 5.3 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. 5.4 Wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. M. Flipse, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. E.J. van Keken en mr. C.A.M. van de Rest - van der Heijden, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. Kroon, griffier, op 26 januari 2010. Tegen deze beschikking kan door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze aan hen op andere wijze bekend is geworden.