Kinderen gaan terug naar huis

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

De verdere beoordeling

4.1.

De kinderrechter verwijst naar hetgeen is overwogen en beslist in voormelde beschikking. De kinderrechter kan ingevolge artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek de duur van de uithuisplaatsing telkens met ten hoogste één jaar, doch niet langer dan de duur van de ondertoezichtstelling, verlengen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

4.2.

Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is de kinderrechter niet gebleken dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] .

De beslissing op het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling is bij de beschikking van 15 april 2022 aangehouden om de GI de gelegenheid te geven de omgang tussen de ouders en [minderjarige] uit te breiden om zo zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders. Daarbij zijn door de kinderrechter aan de ouders de volgende voorwaarden gesteld:

  1. “De ouders dienen eenmaal per maand, te beginnen in april 2022, aan de GI een urinetest te laten zien, waaruit blijkt dat zij geen drugs/verdovende middelen gebruiken.

  2. De ouders dienen alle omgangsafspraken na te komen; tijdens de contacten met [minderjarige] dienen zij de adviezen en aanwijzingen van de omgangsbegeleider op te volgen.

  3. De ouders dienen op regelmatige basis informatie over [minderjarige] in te winnen bij de school, zo mogelijk bij de pleegouders en bij de GI, zodat zij weten hoe de ontwikkeling van [minderjarige] verloopt en hoe zij daarop moeten aansluiten.

  4. De ouders dienen alle afspraken met hulpverleners en GI na te komen; zij dienen twee weken voor de mondelinge behandeling een verslag van hun persoonlijke behandelaars over te leggen, waaruit de voortgang van hun behandeling/therapie blijkt en waaruit blijkt wat het doel van hun behandeling is”.

Uit het door de GI overgelegde verslag van de omgangsbegeleiding en uit de verklaringen ter zitting blijkt dat de ouders aan alle gestelde voorwaarden hebben voldaan.

Ook heeft de kinderrechter in voormelde beschikking duidelijk gemaakt wat zij van de GI verwacht:

“De GI zal de contactregeling dienen uit te breiden op een zodanige manier, en uiteraard in overleg met de pleegouders, dat inzicht in de opvoedingsvaardigheden van de ouders kan worden verkregen. Daarnaast zal de GI schriftelijk aan de ouders kenbaar moeten maken aan welke voorwaarden de ouders moeten voldoen om tot thuisplaatsing van [minderjarige] te komen. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij twee weken voor de mondelinge behandeling schriftelijk verslag uitbrengt van de voortgangsgesprekken met de ouders en daarnaast een verslag van de omgangsbegeleiders van Anacare overlegt. Uit deze verslaglegging van Anacare dient duidelijk te blijken hoe de contacten verlopen, of de ouders voldoende opvoedingsvaardigheden hebben en hoe zij de adviezen en aanwijzingen opvolgen.”

De GI heeft de contactregeling uitgebreid en heeft verslagen van de omgangsbegeleider overgelegd. Uit het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat de GI niet schriftelijk (en ook niet mondeling) aan de ouders heeft kenbaar gemaakt wat de ouders moeten doen om tot thuisplaatsing van [minderjarige] te komen. De GI heeft schriftelijk noch mondeling verslag gedaan van de voortgangsgesprekken.

Uit de door de GI ingediende verslagen van de omgangsbegeleiding is gebleken dat de ouders betrokken zijn op [minderjarige] en goed aansluiten bij zijn behoeftes. Ook blijkt daaruit dat sprake is van voldoende opvoedvaardigheden en dat de ouders leerbaar zijn en de adviezen aannemen. Uit het gegeven dat het contract met Cessio over de omgangsbegeleiding per 15 augustus 2022 afliep en niet is verlengd door de GI leidt de kinderrechter af dat ook de GI er blijkbaar vanuit gaat dat de ouders voldoende opvoedingsvaardig zijn.

Het had daarom op de weg van de GI gelegen om, gelet ook op de overweging van de kinderrechter in de beschikking van 15 april 2022 (“De kinderrechter overweegt dat een uithuisplaatsing altijd gericht moet zijn op thuisplaatsing”), in overleg te gaan met de ouders en met de pleegouders om een traject van thuisplaatsing in te zetten. Thuisplaatsing is immers het doel waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt moet worden. Dit heeft de GI nagelaten. De GI volhardt nu bij haar verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing tot het einde van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter oordeelt dat de onderbouwing van dat verzoek volstrekt onvoldoende is. De kinderrechter ziet in het gegeven dat de ouders na de thuisplaatsing van [minderjarige] nog begeleiding nodig zullen hebben onvoldoende grond om de uithuisplaatsing te laten voortduren. Evenmin kan de stelling van de GI dat nog onderzocht moet worden waar het reactieve gedrag van [minderjarige] vandaan komt leiden tot de conclusie dat uithuisplaatsing nodig blijft. Gebleken is dat [minderjarige] zowel met de ouders als met de pleegouders een goede warme band heeft. Zowel pleegouders als ouders geven aan dat de huidige situatie, waarin zij noch [minderjarige] weten waaraan zij toe zijn, zeker niet in het belang van [minderjarige] is.

Dat alles betekent dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] dient te eindigen.

De kinderrechter overweegt dat de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] nog loopt tot 30 augustus 2022 en dat die periode benut dient te worden om [minderjarige] voor te bereiden op de definitieve thuisplaatsing bij de ouders. Ter zitting hebben de pleegouders en de ouders aangegeven dat zij samen hierover goede afspraken zullen maken, waarbij ook van belang is dat de ouders hebben uitgesproken dat zij ook na de thuisplaatsing van [minderjarige] nog hulpverlening nodig hebben en dat zij contacten tussen [minderjarige] en de pleegouders willen onderhouden in het belang van [minderjarige] . In het kader van de ondertoezichtstelling is het aan de GI om de ouders te ondersteunen waar nodig.

Uit het voorgaande volgt dat de kinderrechter het verzoek tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende termijn van de ondertoezichtstelling zal afwijzen.


Ga terug