Machtiging gesloten plaatsing zonder gedragswetenschapper? Dat gaat niet door |
Gesloten uithuisplaatsing.
Hof vernietigt beschikking rechtbank waarin machtiging gesloten plaatsing is verleend, nu de instemming van de gedragswetenschapper ontbreekt. Artikel 29b lid 5 Wjz dient strikt te worden toegepast, mede gelet op artikel 5 lid 1 aanhef d EVRM.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d. van het EVRM mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen, behalve (onder meer) in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding. Blijkens de wetsgeschiedenis (Eerste Kamer 2007-2008, 30644, Memorie van Antwoord, d.d. 13 november 2007) waarborgt de instemming van een gedragswetenschapper dat wordt vastgesteld dat de beperking van de vrijheid van de jeugdige nodig is in verband met de opvoeding.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vereiste instemming van een gedragswetenschapper is te rekenen tot de waarborgen waarmee rechtmatige vrijheidsontneming in de vorm van opneming in gesloten jeugdzorg behoort te zijn omgeven. Het bepaalde in artikel 29b lid 5 WJZ dient dan ook strikt te worden toegepast, nu plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg een vrijheidsontneming is die een ernstige inbreuk op iemands persoonlijke vrijheid maakt. Juist waar het een minderjarige betreft, dient deze inbreuk aan zware zorgvuldigheidseisen te voldoen. De vereiste instemming van een gedragswetenschapper is te rekenen tot deze eisen en maakt rechterlijke toetsing van deze maatregel mogelijk. Nu gebleken is dat de gedragswetenschapper [minderjarige] niet heeft gezien voordat de machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg op 17 juni 2014 door de kinderrechter is verleend, is niet voldaan aan de vereisten die de wet aan toepassing van deze maatregel stelt. De omstandigheid dat het voor de gedragswetenschapper onmogelijk was [minderjarige] te onderzoeken, omdat [minderjarige] – naar de stelling van de stichting – niet op afspraken verscheen, maakt dit niet anders. In een dergelijke situatie zou wel de maatregel van een voorlopige machtiging, zoals bedoeld in artikel 29c WJZ mogelijk zijn geweest.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof met alle betrokkenen gesproken over de gevolgen hiervan.
Onder de gegeven omstandigheden kan het hof echter niet anders dan oordelen dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot gesloten plaatsing heeft verleend, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek, voor zover betrekking hebbende op artikel 29b WJZ, alsnog moet worden afgewezen.