Mag een Schriftelijke Aanwijzing omgang vastleggen na de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) |
De kinderrechter is voorts na beraadslaging tot het volgende oordeel gekomen:
Centraal staat de vraag of de kinderrechter, gelet op de thans geldende wetgeving en jurisprudentie, onderhavige schriftelijke aanwijzing van 9 november 2018 nog op grond van artikel 1:263 lid 3 BW zou kunnen bekrachtigen of dat het de GI niet langer vrij staat een zodanige regeling in een schriftelijke aanwijzing vast te leggen, zodat bekrachtiging niet kan volgen en de GI de weg van artikel 1:265g BW dient te bewandelen.
In haar arrest van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) heeft de Hoge Raad -voor zover hier relevant- overwogen dat de gecertificeerde instelling niet langer aan de algemene aanwijzingsbevoegdheid van artikel 1:263 BW de bevoegdheid kan ontlenen tot het geven van contactbeperkende aanwijzingen. Buiten het geval van uithuisplaatsing (waarvoor artikel 1:265f BW een bijzondere regeling bevat) dient de gecertificeerde instelling zich daarom steeds op de voet van artikel 1:265g BW tot de kinderrechter te wenden wanneer zij voor de duur van de ondertoezichtstelling contactbeperkende maatregelen in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht. De Hoge Raad overweegt daarbij uitdrukkelijk dat het de GI derhalve niet is toegelaten een eerdere beschikking van de rechter door het geven van een schriftelijke aanwijzing betreffende de omgang, opzij te zetten.
Als belangrijke argumenten worden daarbij door de Hoge Raad genoemd het verschil in rechtsbescherming tussen beide procedures alsmede het feit dat het initiatief in geval van bezwaren tegen een schriftelijke aanwijzing bij de ouders wordt gelegd.
Voorts is van belang dat artikel 1:265g BW bepaalt dat de GI tijdens een ondertoezichtstelling de kinderrechter kan verzoeken een zorgregeling vast te stellen of te wijzigen.