Manifest voor een duurzame jeugdzorg

MANIFEST VOOR EEN DUURZAME            JEUGDZORG

DUURZAME OPLOSSINGEN IN DE JEUGDZORG BEGINNEN MET HET EERLIJKE VERHAAL OVER DE ECHTE OORZAKEN VAN DE PROBLEMEN

INHOUD

1. Samenvatting | 3

2. Aanleiding | 5

3. OTS en OTS/UHP problemen | 7

4. Aangetroffen oorzaken | 8

4.1 Veilig Thuis | 8

4.2 Jeugdbeschermingstafel | 9

4.3 Raad voor de Kinderbescherming | 9

4.4 Keurmerkinstituut |9

4.5 De gecertificeerde instelling | 10

4.6 De kinderrechter | 13

4.7. Overige bevindingen uit de dossiers | 15

4.8 Vertrouwenspersoon | 16

4.9 Klacht- en tuchtrechtprocedures | 17

4.10 De gemeente | 17

4.11 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd | 18

5. Conclusie | 19

6. Oproep | 20
                    


                        3

SAMENVATTING

Analyse en beoordeling van 150 jeugdzorgdossiers of onderdelen daarvan zoals rapporten van Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen, verlengingsverzoeken en beschikkingen inzake adviezen en beslissingen over ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en het observeren tijdens vele gesprekken tussen cliënten en medewerkers van genoemde instanties, leiden in de kern tot de volgende bevindingen.

•    De rapporten van Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en van de gecertificeerde instellingen bieden geen valide en betrouwbare beslisinformatie aan de kinderrechters. Het gevolg daarvan is subjectieve besluitvorming en besluitvorming die op onvolledige informatie is gebaseerd.

•    De rapporten vertonen methodologisch ernstige tekortkomingen en zijn wetenschappelijk en pedagogisch ondeugdelijk. 

•    De op de onbetrouwbare en invalide informatie doorgaans onjuist genomen beslissingen van kinderrechters, zijn traumatiserend voor kinderen, ouders, grootouders en overige familieleden en leiden doorgaans niet tot bescherming van jeugdigen en vormen een onnodige en disproportionele maatschappelijke kostenpost.

•    Onafhankelijk en professioneel onderzoek naar de oorzaken van voorgaande problemen ontbreekt. 

Onze oorzakenanalyse levert het beeld op dat de belangrijkste in stand houdende oorzaken zijn dat,

•    de rapporteurs van Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming niet zijn opgeleid en getraind tot onderzoeker en dat gezinsvoogdijwerkers niet zijn getraind in analytisch rapporteren en het uitvoeren van evaluatieonderzoek.

•    aan de rapporten van genoemde instellingen structureel een op geobjectiveerde feiten gemaakte probleemanalyse, empirisch vastgestelde pedagogische normen, onderzoek van het kind door een gekwalificeerde professional, interactie- en hechtingsonderzoek, ontbreken.

•    de formats van raadsrapporten, de rapporten van Veilig Thuis, het plan van aanpak en de verlengingsverzoeken van de gecertificeerde instellingen, wetenschappelijk rapporteren belemmeren, een mer á boire aan irrelevante informatie bevatten en geen mogelijkheid tot gezinsspecifiek rapporteren bieden.

•    er geen gerichte beroepsopleiding bestaat voor de medewerkers van Veilig Thuis, van de Raad voor de Kinderbescherming en voor gezinsvoogdijwerkers.

•    de uitvoerende medewerkers van deze instanties, evenals kinderrechters, niet zijn getraind in het professioneel en geprotocolleerd voeren van kindgesprekken;

                        4

•    de Jeugdbeschermingstafel geen enkele toegevoegde waarde levert in de keten.
                        
•    het Keurmerkinstituut geen bewijs kan leveren van door de gecertificeerde instellingen geleverde kwaliteit.
                                                
•    kinderrechters de wet en de richtlijnen van Jeugdzorg Nederland structureel schenden en met open ogen toestaan dat de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen dat ook doen.

•    niemand weet, dus ook de kinderrechters zelf niet, wat de kwaliteit van de besluiten van kinderrechters is.

•    gemeenten onvoldoende c.q. geen zicht hebben op de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van hun financiële bestedingen aan gecertificeerde instellingen, Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming.

                        5


                  DE PROBLEEMANALYSE


AANLEIDING

Dit manifest kent in twee opzichten een beperking.
1.    Het betreft uitsluitend de jeugdzorgdomeinen ondertoezichtstelling (OTS) en uithuisplaatsing (OTS/UHP);
2.    Het is gebaseerd op de bevindingen uit 150 dossiers of delen daarvan en op de observatie tijdens vele gesprekken tussen cliënten en medewerkers van Veilig Thuis, gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming.
In hoeverre de bevindingen inzake de oorzaken gegeneraliseerd kunnen worden vraagt nader en breder diepgaand onderzoek waarvoor wij dan ook pleiten.

Dit manifest komt voort uit het axioma dat zonder gemeenschappelijk gedeeld besef van de problemen en van de in stand houdende oorzaken, problemen niet duurzaam zijn op te lossen. 
Het eerlijke verhaal begint met het durven herkennen en erkennen van de problemen en de daaraan ten grondslag liggende oorzaken. Dit manifest wil een voorbeeld zijn voor het eerlijke verhaal dat het gehele jeugdzorgveld zou moeten bestrijken.

Tot in de kern samengevat is de huidige situatie in jeugdzorgland de volgende:

1.    zonder probleembesef is er geen motivatie tot verandering;
2.    zonder gemeenschappelijk gedeeld probleembesef is er geen draagvlak voor verandering;
3.    zonder de in stand houdende oorzaken te benoemen en te erkennen ontstaat er geen zicht op duurzame oplossingen.

Het manifest is bedoeld voor alle actoren in de jeugdzorg: medewerkers van gecertificeerde instellingen, van de Raad voor de Kinderbescherming en van Veilig Thuis, het management, bestuur en raden van toezicht van de genoemde instellingen, kinderrechters en politieke beleidsmakers, bestuurders, Kamerleden en beslissers bij de gemeenten en het Rijk. 
Met name voor besturen, Raden van Toezicht, beleidsmakers, kinderrechters en politiek geeft het een kijk in de voor hen bestaande black box inzake de dagelijkse uitvoeringspraktijk en is het voor hen een confrontatie met het eerlijke verhaal.

Het proefschrift van mevrouw Sharon Stellaard over “de aanhoudende tragiek” van het Boemerangbeleid en passend jeugdzorgbeleid spreekt boekdelen. Waarom mislukken vrijwel alle pogingen tot verbetering in het jeugdzorgveld? Dat komt omdat alle betrokken actoren bij de jeugdzorg wegkijken van een cruciaal methodisch principe van probleemoplossing, t.w. een professionele probleemanalyse.
                        
Het is niet alleen wegkijken, maar ook wegredeneren, goedpraten, uitwissen en normaal maken wat niet normaal is. 

                        6
                    
Ook de Algemene Rekenkamer geeft indringende signalen af. In haar rapport “Georganiseerde onmacht”, vastgesteld op 5 april 2023, zijn in de samenvatting op pagina 4 t/m 12 o.a. de volgende stellingen opgenomen:

•    Nederland heeft zich verbonden aan de afspraken uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het kind. Dat betekent dat kinderen moeten worden beschermd tegen mishandeling en verwaarlozing en dat er, als dat nodig is, opvang en behandeling beschikbaar is. Deze verantwoordelijkheid telt extra zwaar voor kinderen waarvoor de kinderrechter een jeugdbeschermingsmaatregel heeft opgelegd.
Ouders en kinderen mogen verwachten dat de overheid die taak goed en zorgvuldig uitvoert. “Het is schrijnend dat juist deze groep kinderen die aan de verantwoordelijkheid van de overheid zijn toevertrouwd in veel gevallen niet de hulp krijgen die zij nodig hebben.”

•    In de praktijk lukt het gemeenten, jeugdbeschermers en andere zorgverleners niet om de hen toebedachte verantwoordelijkheid in de uitvoering van de jeugdbescherming goed uit te voeren.

•    Het is nog steeds niet vanzelfsprekend dat kinderen tijdig een vaste jeugdbeschermer hebben en tijdig passende hulp ontvangen.

•    De bewindspersonen vertrouwen erop dat het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming en de Hervormingsagenda Jeugd de problemen zullen oplossen. “Wij delen dat vertrouwen vooralsnog niet.”

•    De gemeenteraad dient corrigerend op te treden als de gemeente niet voldoet aan haar jeugdhulpplicht. “Maar onderzoek toont keer op keer aan dat gemeenteraden vaak niet beschikken over de informatie, deskundigheid of tijd om aan deze verwachting te kunnen voldoen.”

•    “De wens om snel tot een beter functionerend stelsel te komen mag niet ten koste gaan van een gedegen probleemanalyse.”

Deze laatste stelling is precies waarover dit manifest gaat: het ontbreken van een gedegen probleemanalyse als het gaat om de problemen die zich bij een OTS en/of OTS/UHP. Voordoen.

Een probleemanalyse bevat de drieslag:
•    definiëren van het probleem. (eenduidig, specifiek en meetbaar);
•    de negatieve effecten van het probleem;
•    de oorzaken die het probleem in stand houden.

AXIOMA:        problemen oplossen is oorzaken wegnemen

Pogingen om problemen op te lossen zonder een professionele en onafhankelijke vaststelling en analyse van de oorzaken leidt tot schijnoplossingen, symptoombestrijding of oplossingen die op zichzelf weer nieuwe problemen scheppen. Dat is wat wordt aangetroffen in onze 150 dossiers OTS en OTS/UHP.

                        7

De benadering van problemen bij OTS- en OTS/UHP trajecten door de actoren in het jeugdzorgveld  wordt gekenmerkt door het structureel negeren van genoemd axioma. 
                        
De rapportages van Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen en de beschikkingen/vonnissen van de kinderrechters bij rechtbanken en gerechtshoven spreken in dezen voor zich:  professionele probleemanalyses ontbreken structureel en daarmee ook verklaringen voor de benoemde problemen. Daarmee is vrijwel elke beslissing van de kinderrechters gebaseerd op drijfzand en gebeurt er dikwijls wat juist niet moet gebeuren: kinderbescherming verwordt tot kinderbeschadiging.

Hoe komt het dat die stap van de oorzakenanalyse inzake de problemen in de jeugdzorg wordt genegeerd? Dat komt door het mechanisme om aan het veld zelf te vragen de verbeteringen te bedenken. Denk hierbij aan de welbekende “vijfhoek”: Rijk, gemeente, cliëntenorganisaties, jeugdhulpaanbieders en professionals. Deze vijf hebben ook de Hervormingsagenda ontwikkeld.

M.a.w. de vraag om na te denken over verbeteringen wordt gesteld aan organisaties, uitgezonderd de cliëntenorganisaties, die zelf mede veroorzaker zijn van de problemen.
Al jarenlang lopen de betrokken actoren ervan weg om hun verbeter- of hervormingsplannen te baseren op een onafhankelijke en professionele analyse en vaststelling van de oorzaken. 
Het “de hand in eigen boezem steken” ofwel deze vorm van zelfreflectie is de actoren nog niet gegeven.
Een treffende stelling van Einstein in dezen is: “We cannot solve the problems by using the same kind of thinking we used when we created them.”

Echte verbetering of hervorming van de Jeugdzorg wordt daarom pas mogelijk als de probleemanalyse en de geobjectiveerde oorzaken van de problemen door onafhankelijke onderzoeksprofessionals in kaart worden gebracht.
                        
OTS en OTS/UHP PROBLEMEN
                        
Op basis van de aanwezige dossierkennis, kunnen de volgende problemen vastgesteld worden.

1.    Beslissingen inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn gebaseerd op invalide en onbetrouwbare informatie en schieten methodologisch tekort.

2.     De rapportages van Veilig Thuis, de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming zijn wetenschappelijk en pedagogisch ondeugdelijk.                    
3.    de onjuiste beslissingen van kinderrechters inzake OTS en UHP zijn merendeels traumatiserend en beschadigend voor kinderen, ouders, grootouders en overige familieleden en vormen een onnodige en disproportionele maatschappelijke kostenpost.

4.    Overheidshandelen dat uitgaat van wantrouwen in cliënten.


                        8

WELKE INSTANDHOUDENDE OORZAKEN BLIJKEN UIT ONZE DOSSIERS?

VEILIG THUIS

•    Veilig Thuis is niet in staat om valse en echte meldingen te onderscheiden. Niet van particuliere burgers, maar ook niet van professionals. 
Het komt met regelmaat voor dat professionals een melding doen zonder de stap 3 van de verplichte Landelijke Meldcode uit te voeren. Deze stap houdt in dat er alvorens een melding uitgaat allereerst een diepgaand gesprek met de ouders en, indien mogelijk, met de betrokken minderjarigen, wordt gevoerd. Dat gesprek is mede bedoeld om een eventuele melding te voorkomen en bevat voorts het principe van wederhoor.
Ook als Veilig Thuis op de hoogte is van deze verwijtbare handelwijze van de professional, kijkt Veilig Thuis ervan weg en accepteert klakkeloos deze niet legitieme handelwijze en beschouwt de melding als waar.

Ouders die met hun kind bij de artsenpost of spoedeisende hulp komen worden verplicht gescreend op kindermishandeling. Arts- onderzoeker Maartje Schouten schrijft in haar proefschrift – maart 2017 – dat dit heeft geleid tot een hausse aan valse verdenkingen van kindermishandeling. Uit haar onderzoek blijkt dat er van elke 100 verdenkingen er 92 onterecht waren.
Het gebruik van vragenlijsten op de spoedeisende hulp eerste hulp die niet wetenschappelijk op betrouwbaarheid en validiteit zijn onderzocht leiden tot een overmaat van onterechte verdenkingen: 97 van de 100!!

•    De uitvoerende medewerkers van Veilig Thuis zijn niet opgeleid tot onderzoeker. De functiebenaming “Veilig Thuis onderzoeker” biedt derhalve geen enkele waarborg voor verantwoord professioneel onderzoek. Wetenschappelijke onderzoeksinstrumenten worden niet gebruikt. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van het interviewen van ouders, kinderen en informanten. Er vindt geen hechtings- of interactieonderzoek plaats. De Veilig Thuis medewerker weet dan alleen wat er door de geïnterviewden is gezegd. Niet of het feitelijk waar of volledig is.

Aan de rapportages van Veilig Thuis ontbreekt daarom structureel gedegen feitenonderzoek, een professionele probleemanalyse, onderzoek van mogelijke schade bij de jeugdige en de gehanteerde pedagogische normen. Er is geen sprake van verantwoorde diagnostiek. De rapportages blinken uit door speculaties, aannames en gissingen.

•    De uitvoerende medewerkers van Veilig Thuis zijn niet bekwaam in het voeren van geprotocolleerde kindgesprekken.

•    Veilig Thuis is niet in staat om valse en niet valse telefonische meldingen te onderscheiden. Dat leidt tot willekeur, gebrek aan doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid en schending van de privacy van burgers.

•    Er bestaat geen erkende beroepsopleiding voor Veilig Thuis onderzoeker.

                        9

DE JEUGDBESCHERMINGSTAFEL

•    De Jeugdbeschermingstafel is er voor bedoeld een beslissing te nemen over een verzoek tot onderzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen ‘de Raad’. De aanwezige medewerker van de Raad is medebeslisser over de vraag of de Raad onderzoek moet doen. De onzuiverheid van het beslisproces is dat het leidt tot een vorm van sluipende acquisitie door de Raad.

•    Voorts heeft de Jeugdbeschermingstafel geen enkele toegevoegde waarde in het proces van het doen van een verzoek tot onderzoek aan de Raad.

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING

•    De uitvoerende medewerkers van de Raad zijn niet opgeleid tot onderzoeker. De functiebenaming raadsonderzoeker is misleidend. Het zijn geen professionals in de wetenschappelijke zin van het woord. Zij verzamelen subjectieve percepties van ouders, kinderen en informanten. Zij maken geen gebruik van valide en betrouwbare onderzoeksinstrumenten of -methoden.

Aan de rapportages ontbreekt structureel feitenonderzoek, een professionele probleemanalyse, onderzoek van mogelijke schade aan de ontwikkelingsdomeinen van de jeugdige, hechtings- en interactieonderzoek en de gehanteerde pedagogische normen. Dit laatste biedt de rapporteurs alle ruimte om sluipenderwijze hun subjectieve normen, voortkomend uit religieuze, ideologische voorkeuren en (onverwerkte) opvoedingservaringen uit eigen jeugd, in het oordeel en advies te verwerken.
Verantwoorde diagnostiek ontbreekt. De rapportages worden grotendeels gekenmerkt door speculatieve beweringen, slagen om de arm, aannames, interpretaties en gissingen.
Het ontbreekt de raadsrapportages aan het wettelijk vereiste om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.

•    De uitvoerende raadsmedewerkers zijn niet bekwaam in het voeren van geprotocolleerde kindgesprekken.
                        
•    Er bestaat geen erkende beroepsopleiding voor raadsonderzoeker.

HET KEURMERK INSTITUUT

•    De minister voor Rechtsbescherming ging ervan uit, dat naast inspectietoezicht en sturing door gemeenten, de certificering een garantie zou zijn voor de kwaliteit van de jeugdbescherming. Dat is niet het geval.
Een certificaat is geen bewijs van geleverde kwaliteit. Het bewijst alleen dat een GI voldoet  aan procesnormen en organisatorische waarborgen. Certificaten bieden geen garantie dat de GI’s daadwerkelijk aan de wettelijke kwaliteitseisen of aan de de wettelijke termijnen die voor de jeugdbescherming gelden voldoen.


                    10

•    Het komt toenemend voor dat de GI niet levert tijdens een OTS of OTS/UHP traject. Daarmee handelt de GI in strijd met de Jeugdwet artikel 3.4. lid 4. Ook als het Keurmerkinstituut ervan op de hoogte is gesteld dat de GI daaraan structureel niet meer voldoet en het Besluit Jeugdwet artikel 3.2.2 lid 3 en lid 4 aan de orde is, kijkt het Keurmerk instituut weg en staat willens en wetens wetsovertreding door de GI toe.
Voorts wordt door het Keurmerkinstituut de hand gelicht met het Besluit Jeugdwet artikel 3.2.3 lid 1: voor de jaarlijkse toets of de GI nog wel voldoet aan het normenkader van de Jeugdwet artikel 3.4 lid 4, is minimaal, op basis van een aselecte steekproef, een gedragswetenschappelijke en juridische beoordeling van dossiers nodig. Dit gebeurt niet.

•    De kwaliteit kan alleen daadwerkelijk worden achterhaald door dossieronderzoek en door participerende observatie van het handelen van de uitvoerende medewerkers in de praktijk. En dat gebeurt niet.                    

DE GECERTIFICEERDE INSTELLING (GI)

•    Uit het gestelde onder “Het Keurmerk Instituut” volgt de vaststelling dat er onvoldoende zicht is op de kwaliteit van de GI’s.
                    
•    In het licht van integrale hulpverlening aan gezinnen wordt het principe één gezin, één plan, één regisseur voorgestaan. Dat betekent dat een OTS- of OTS/UHP traject moet worden gezien als een project. De gezinsvoogdijwerker heeft dan de rol van projectleider, die de verschillende bij het gezin betrokken disciplines coördineert en stuurt.
Deze medewerkers zijn niet getraind in de rol van projectmanager en regisseren niet. Bovendien wordt die rol door artsen, psychiaters en andere professionele hulpverleners ook niet geaccepteerd. Het gevolg is dat deze trajecten niet doeltreffend, niet doelmatig en dikwijls ook niet rechtmatig verlopen.

•    De GI gezinsvoogdijwerker is gehouden om, als ouders afzien van het zelf opstellen van een Plan van Aanpak – het zogenoemde Familiegroepsplan –  binnen zes weken nadat de ouders dat kenbaar hebben gemaakt, in goed overleg met ouders, en als het kan de minderjarige(n), een Plan van Aanpak vast te stellen. De start van dat proces begint met het bekend maken door de kinderrechter van de concrete bedreigingen van de ontwikkeling van de minderjarige. Dat kan al ter zitting, of later in de beschikking.
                    
Het komt zelden voor dat de gezinsvoogdijwerker zich aan deze wettelijke termijn houdt. Daarmee is dus sprake van het overtreden van de Jeugdwet. (artikelen 4.1.2 en 4.1.3 tweede en vijfde lid)
Voorts slaagt deze er zelden in om in het Plan van Aanpak de resultaten, bedoeld om de bedreigingen uit de wereld te helpen, op eenduidige, specifieke en meetbare wijze te formuleren. Dat maakt een doeltreffende en doelmatige sturing op een OTS of OTS/UHP traject niet mogelijk. Ook een betrouwbare evaluatie daarvan behoort dan niet tot de mogelijkheden.

                    11

•    De gezinsvoogdijwerker wordt geacht om zelf het OTS of OTS/UHP traject te evalueren. Daarmee is de systeemfout ingebouwd dat de “slager zijn eigen vlees keurt.”
Voorts is deze medewerker er niet in getraind om bij evaluaties valide en betrouwbare onderzoeksinstrumenten te gebruiken.
                    
Als de resultaten niet of ten dele zijn behaald wordt systematisch vermeden om de oorzaken daarvan te onderzoeken en te expliciteren.
In de enkele gevallen waarin dat wel gebeurt komt nooit aan de orde welk aandeel de gezinsvoogdijwerker zelf heeft gehad bij het niet bereiken van de resultaten. Het vlees van de slager is dus altijd perfect.

Het bovenstaande heeft als consequentie dat verlengingsverzoeken voor een OTS of machtiging UHP niet voldoen aan het wettelijk vereiste dat de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid worden aangevoerd.

•    Gezinsvoogdijwerkers zijn niet getraind in het voeren van geprotocolleerde kindgesprekken.

•    Beslissingen inzake omgangsuitbreiding of -beperking worden niet genomen op basis van een professionele analyse. Hechtings- en interactieonderzoek ontbreekt systematisch. Onderbuikgevoelens, aannames, de gunfactor aan één van de ouders (partijdigheid) en gissingen spelen de hoofdrol.
                        
•    Er bestaat geen erkende beroepsopleiding voor gezinsvoogdijwerker. Ook bestaat er geen onderzoek waaruit blijkt dat een gezinsvoogdijwerker een betere opvoeder is dan een ouder.
                    
•    Gezinsvoogdijwerkers worden dagelijks geconfronteerd met complexe gezinssituaties. Om daarmee effectief te kunnen omgaan wordt een scala aan vaardigheden vereist. Het gaat dan minimaal om vaardigheden als,
– projecten managen;
– SMART projectplannen (= Plan van Aanpak) opstellen;
– methodische probleemoplossing;
– onderhandelen;
– conflicthantering;
– effectieve gespreksvoering;
– effectief communiceren;
– het voeren van geprotocolleerde kindgesprekken;
– het herkennen van verschillende gedragsstijlen en deze kunnen overbruggen;
– analytisch en effectief rapporteren;
– effectief omgaan met weerstanden;
– pedagogisch onderzoek;
– het kunnen selecteren van de juiste hulpverleningsinstantie.

Uit de geraadpleegde dossiers en de vele observaties van de handelwijze van gezinsvoogdijwerkers in de praktijk blijkt dat deze vaardigheden nauwelijks tot niet aanwezig zijn. Dat vormt een belangrijke oorzaak voor onnodige, schadelijke en kostbare verlengingen van OTS en OTS/UHP trajecten.

                    12            

•    Het komt met regelmaat voor dat tijdens uithuisplaatsingen ouders worden gestraft met een beperking van de omgang met hun kind(eren) als zij met de gezinsvoogdijwerker van mening verschillen. De ouder krijgt dan het stempel “gaat de strijd aan.” Daarmee is sprake van een ernstige vorm van machtsmisbruik en overtreding van de Beroepscode BPSW.
                
•    Het komt veelvuldig voor dat de GI i.c. de gezinsvoogdijwerker één of meer hulpverleningsinstanties inschakelt zonder professionele diagnostiek. Dat leidt dan dikwijls tot de verkeerde therapie, onnodige belasting van minderjarigen en onnodige kosten in de jeugdzorg.

•    Met regelmaat komt voor dat de gezinsvoogdijwerker zich afhankelijk en partijdig positioneert. Met name in gevallen van echtscheiding of relatiebeëindiging wordt dan één ouder als de “beste ouder” behandeld en is de andere ouder de “boosdoener”.
Bij uithuisplaatsingen laten zij zich dan in het ‘kamp’ van de pleegouders zuigen. In plaats van te engageren en enthousiasmeren zijn deze medewerkers aan het escaleren en ouders tegen elkaar en ouders en pleegouders tegen elkaar aan het uitspelen. Een rolkeuze voor splijtzwam in plaats van verbinder.

•    Gezinsvoogdijwerkers maken manipulatief gebruik van de juridisch naïviteit van schoolpersoneel, artsen, specialisten en andere professionele hulpverleners. Zij doen het dan voorkomen alsof zij, in het kader van een OTS of OTS/UHP een informatie- en beslispositie hebben die hen rechtens niet toekomt. 
Het leidt dikwijls tot situaties waarin een school slechts één ouder informeert (echtscheidingen) of artsen en hulpverleners (medische) handelingen uitvoeren zonder toestemming van de ouders met gezag.

•    Rapporten van gekwalificeerde experts die de GI, i.c. de gezinsvoogdijwerker niet zo goed uitkomen, worden angstvallig buiten de deur gehouden. Ook buiten de deur van de kinderrechter. De facto wordt door die handelwijze de kinderrechter onvolledig geïnformeerd.
                        
•    De GI’s lappen de Richtlijn “Feiten volledig en naar waarheid aanvoeren” van Jeugdzorg Nederland structureel aan hun laars.

•    Gezinsvoogdijwerkers worden geacht problemen in gezinnen op te lossen. Gezien het voorgaande blijkt die verwachting een illusie.

•    Inzake verlengingsverzoeken draagt de GI een dubbele pet. Een verlenging van een OTS of OTS/UHP brengt ook geld in het laatje. Een verlengingsverzoek kan daarmee sluipenderwijze een vorm van acquisitie krijgen.


                        13

DE KINDERRECHTER

•    De ambtseed/-gelofte bevat belangrijke passages over hoe de rechter zich dient te positioneren. Twee citaten zijn,
“Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal onderhouden en nakomen.”

“Ik zweer/beloof dat ik mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdig, zonder aanzien van personen zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een goed rechterlijk ambtenaar betaamt.
                    
De handelwijze van de kinderrechter is hiermee veelvuldig ernstig in strijd.                    
•    Kinderrechters positioneren zich als verlengstuk van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI. Met deze, professioneel en juridisch, niet integere keuze degraderen zij zichzelf tot schakel in de jeugdzorgketen met eigen amateuristisch-pedagogische meningen en een voortdurende partijdigheid richting genoemde instanties, ten koste van ouders en kinderen.

De ambtseed gebied hen ouders en instanties te behandelen als gelijkwaardige partijen en te toetsen of deze instanties niet onnodig inbreuk maken op de privacy en het familieleven van burgers. Dat laat de kinderrechter verwijtbaar na.
                    
Ten onrechte en zonder rationele grondslag beschouwt de kinderrechter de Raad en de GI als zijn/haar professionele adviseur. Daarom volgt hij/zij niet zijn/haar toetsende verantwoordelijkheid.
Door deze incorrecte en niet legitieme positionering is de rechtsbescherming van ouders en kinderen ernstig in het geding.

•    Uit het voorgaande is gebleken dat de Raad en de GI niet in staat zijn de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Kinderrechters gedragen zich alsof dat wel zo is en honoreren zo op grote schaal de wetsovertredingen van de Raad en de GI.
Het feit dat ten tijde van de zitting elke vorm van gedragswetenschappelijke expertise op het gebied van opvoeding ontbreekt en kinderrechters ouders niet toestaan zich door dergelijke experts te laten bijstaan, doet ernstig afbreuk aan verantwoorde besluitvorming inzake OTS en OTS/UHP en aan de rechtsbescherming van ouders.

•    De effectiviteit van de besluitvorming inzake OTS en OTS/UHP is zeer twijfelachtig en eerder beschadigend dan beschermend blijkt uit de geraadpleegde dossiers. 

•    Er heeft nog nooit onafhankelijk en professioneel dossieronderzoek plaatsgevonden naar de kwaliteit van de besluiten van kinderrechters inzake OTS en OTS/UHP. 
                         
•    Kinderrechters vermijden structureel de vertegenwoordigers van de Raad en de GI aan te spreken op verwijtbare nalatigheden zoals het niet (tijdig) opstellen  van een Plan van Aanpak en het niet opvolgen van eerdere opdrachten van de kinderrechter. Wetsovertredingen in dezen worden oogluikend toegestaan.

     14
                    
•    Het komt met regelmaat voor dat kinderrechters het beperken of uitbreiden van de omgang tussen ouder en kind(eren) volledig overlaten aan de GI. Dat is in strijd met de wet.
Uitbreiding van het contact met de ene ouder leidt per definitie tot contactbeperking van de andere ouder. Inzake contactbeperking is de wetgever klip en klaar: 
BW1: 265g schrijft voor dat een contactbeperking te allen tijde aan de kinderrechter dient te worden voorgelegd, behoudens in geval van UHP: ECLI:NL:HR:2018:2321 punt 4.1.3
De kinderrechter is dus niet bevoegd tot het volledig mandateren van de GI inzake de omgang. Wel kan de kinderrechter de GI enige ruimte bieden door een bandbreedte aan te geven: ECLI:NL:HR:2014:748, NJ 2014/237. 

•    Mede als gevolg van de gebrekkige door de Raad en de GI aangeleverde beslisinformatie blijken kinderrechters niet in staat om opvolging te geven aan BW1:255 vierde lid. Dat artikel schrijft voor dat dat de kinderrechter de concrete bedreigingen van de ontwikkeling van de minderjarige in de beschikking dient vast te leggen. Concreet betekent dit een formulering die eenduidig, specifiek en meetbaar is. In 99% van de beschikkingen blijkt de kinderrechter daarin niet te slagen.
Bovendien wordt nogal eens de juridisch en pedagogisch niet legitieme stelling gehanteerd als zou “geen zicht op de opvoedvaardigheden van ouders of op de opvoedsituatie” een grond zijn voor een OTS of OTS/UHP.
                    
Daarmee wordt het voor de GI onmogelijk een deugdelijk Plan van Aanpak op te stellen en te evalueren en is wetsovertreding de basis voor een besluit OTS of OTS/UHP.

•    Inzake verzoeken vervallen verklaren van een schriftelijke aanwijzing en bekrachtigingsverzoeken geven kinderrechters structureel blijk van onvoldoende bestuursrechtelijk besef. Het gevolg daarvan is regelmatige wetsovertreding van de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk wetboek.

•    Kinderrechters geven doorgaans een machtiging spoed uithuisplaatsing af op basis naïef geloof in de professionaliteit en integriteit van de verzoeker in plaats van op feiten.

•    Blijkens de door ons onderzochte beschikkingen overtreden kinderrechters structureel Nederlandse wetgeving, Internationale wetgeving en verdragen en de richtlijnen van Jeugdzorg Nederland.

•    Met instemming van de kinderrechter wordt structureel de hand gelicht met artikel 290 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv): het verplichte proces-verbaal wordt niet of te laat opgesteld; wordt alleen op verzoek toegestuurd in het kader van een hoger beroep; wijkt inhoudelijk aanzienlijk af van wat feitelijk ter zitting aan de orde is geweest waarmee sprake is van het valselijk opmaken van een authentieke akte. (Rv artikel 156 lid 2)

•    Kinderrechters zijn niet getraind in het professioneel en geprotocolleerd voeren van kindgesprekken.

                         15

OVERIGE BEVINDINGEN UIT DE DOSSIERS EN DOSSIERSTUKKEN

•    De formulering “ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige” blijkt in pedagogisch, juridisch en methodologisch opzicht een lege huls. Dat geldt tevens voor de aanduiding “zorgen”.                        

•    De jeugdzorgwerkers van de GI’s, de Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis, het management van deze instanties en kinderrechters handelen structureel in strijd met wet- en regelgeving en de richtlijnen van Jeugdzorg Nederland. Zo wordt bij uithuisplaatsingen de richtlijn “Uithuisplaatsing en Terugplaatsing” systematisch genegeerd. 
Van terugplaatsing is merendeels geen sprake en trajecten uithuisplaatsing verworden in de praktijk tot sluipende adoptieprocessen.

Het komt met regelmaat voor dat uithuisplaatsingen worden gebruikt als dwangmiddel of strafmaatregel voor ouders en/of minderjarigen die er een eigen mening op na houden en zich niet als vanzelfsprekend wensen te voegen naar het, dikwijls onprofessionele en subjectieve, regiem van gezinsvoogdijwerker.
Met name bij spoed uithuisplaatsingen kunnen de Raad en de GI de kinderrechter van alles op de mouw spelden. Er is geen enkele controle op en ouders en minderjarigen hebben geen enkele rechtsbescherming omdat wederhoor aan ouders en jeugdigen wordt onthouden.                    

Voorst vindt schendig van van het beginsel dat een uithuisplaatsing, als uiterste redmiddel, uitsluitend dient plaats te vinden als er geen andere oplossingen hebben gewerkt of zullen werken, bij voortduring plaats. In raadsrapporten en verzoeken van de GI om een machtiging uithuisplaatsing, wordt zelden aangetoond of gemotiveerd welke oplossingen niet hebben gewerkt en welke overige oplossingen ook niet zullen werken. De kinderrechter kijkt dan de andere kant op.

•    Management en bestuur van genoemde instellingen schieten ernstig tekort in het toezien op en monitoren van naleving van de Jeugdwet artikelen 3.3 en 4.1.1 lid 1, 2 en 3. Verantwoorde verantwoordelijkheidstoedeling en en naar waarheid en volledig aanvoeren van de van belang zijnde feiten zijn met die uitblijvende handelwijze, ernstig in het geding.
                
•    Geen enkel dossier blijkt compleet.

•    De medewerkers van Veilig Thuis en de Raad worden aan universiteiten niet als onderzoeker toegelaten hetgeen indicatief is voor hun gebrek aan onderzoekskwaliteiten.

•    Noch de politiek, noch de andere actoren in het jeugdzorgveld, noch de kinderrechters zelf zijn in staat de kwaliteit van de beslissingen van kinderrechters vast te stellen. Onderzoek daarnaar vindt niet plaats, terwijl de directe kosten van OTS en UHP in 2022 € 553.900.000,-, dus meer dan een half miljard euro bedroegen.
Bovendien valt op dat bij de inkopers en opdrachtgevers geen besef is van de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van de bestedingen door Veilig Thuis, de Raad en de GI’s.
                    16

                    
•    De uitvoerende medewerkers van de Raad en Veilig Thuis maken geen gebruik van objectiverende onderzoeksmethoden. Procedures die kunnen aantonen dat oordelen en adviezen mogelijk onjuist zijn (falsificatie) worden welbewust ontweken.

•    In de rapportages van genoemde instellingen ontbreekt structureel vanuit welke pedagogisch, empirisch vastgestelde normen, conclusies en adviezen tot stand komen. 
Dat biedt de rapporteurs alle mogelijke ruimte om hun subjectieve normen, voortkomend uit religieuze, ideologische, politieke voorkeuren en (onverwerkte) opvoedingservaringen uit eigen jeugd, impliciet in hun conclusies, oordelen en adviezen te verwerken. Kinderrechters toetsen, ook op dit element, niet.

•    De formats van Veilig Thuis, de Raad en de GI’s hebben geen enkele wetenschappelijke betekenis. Zij bevatten doorgaans een mer á boire aan onnodige onleesbare en onwetenschappelijke informatie. Het waarborgen en aanbieden van valide en betrouwbare beslisinformatie aan de kinderrechter wordt daarmee ernstig geweld aangedaan.
Bijvoorbeeld het onderzoeksformat van de Raad bevat drie standaard onderzoeksvragen. Onderdeel van de eerste onderzoeksvraag is welke zorgen er zijn. Het is aan de Raad te onderzoeken OF er zorgen zijn. Maar de vraag in het format maakt duidelijk dat de Raad vooringenomen begint: zonder enig onderzoek zijn er kennelijk al zorgen.

VERTROUWENSPERSOON

•    Iedereen heeft recht op een vertrouwenspersoon en iedereen mag als vertrouwenspersoon ouders en kinderen bijstaan. Met name bij als moeilijk ervaren gesprekken of bij interviews door de Raad en Veilig Thuis, is dikwijls behoefte aan een vertrouwenspersoon.                    

•    Erkende vertrouwenspersonen, die vanwege de erkenning een formele positie hebben, worden geleverd door het huidige JEUGDSTEM-vertrouwenspersonen akj. Ondersteuning van kinderen heeft bij deze instantie de hoogste prioriteit. In de regio’s waar JEUGDSTEM niet is vertegenwoordigd neemt Zorgbelang, als onderaannemer van JEUGDSTEM, het vertrouwenswerk over.
                        
•    Voor ondersteuning van ouders bestaan wachtlijsten. Daarom doen ouders dikwijls een beroep op niet erkende vertrouwenspersonen zoals een familielid, buren, kennissen e.d. Uit onze dossiers blijkt dat vertrouwenspersonen die goed op de hoogte zijn van de rechten van ouders in een aantal gevallen zonder grondige of zwaarwichtige redenen geweigerd worden. Soms komt voor dat jeugdzorgwerkers of hun manager op basis van leugens, een vertrouwenspersoon buiten de deur houden.

•    De conclusie is dat de huidige vormgeving van het instituut vertrouwenspersoon vooralsnog te veel ruimte biedt voor willekeur en onvoldoende rechtsbescherming voor ouders oplevert. Mogelijk biedt de nieuwe richtlijn van Jeugdzorg Nederland (maart 2024) enige waarborgen.

                        17

Indien er sprake is van willekeur en vertrouwenspersonen ten onrechte buiten de deur worden gehouden, kan de gemeente op basis van artikel 2.5. lid 1 t/m 3 van de Jeugdwet ingrijpen. In de meeste gevallen geeft de gemeente niet thuis. Uit onze dossiers blijkt dat in één geval sprake is geweest van effectief ingrijpen door de gemeente (wethouder).                        

KLACHT- EN TUCHTRECHTPROCEDURES

•    Uit onze dossiers blijkt dat er in strikte zin geen sprake is van onafhankelijke klachtencommissies en de tuchtrechtcolleges van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd. (SKJ)  
De leden worden benoemd door de organisaties (besturen/directeuren) zelf. De wijze van selecteren van die leden is een black box.
In de door ons ondersteunde en bijgewoonde zittingen blijkt dikwijls een impliciete neiging van de commissie- en collegeleden om de beklaagde beroepsbeoefenaar in bescherming te nemen.                                    

•    Een, enigszins doorzichtige, methode die daarvoor wordt ingezet is de klager scherp te ondervragen op bewijzen of helemaal geen vragen aan de klager te stellen. Aan de beklaagde worden dan geen kritische en vooral klacht irrelevante vragen gesteld. Daarmee wordt sluipenderwijze ingezet op een beoogde uitkomst die de rechtsbescherming van cliënten ondergraaft en de beklaagde uit de wind houdt. 
                    
DE GEMEENTE

•    het college van B&W is er verantwoordelijk voor dat er een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod is om de in de Jeugdwet vastgelegde taken ten uitvoer te brengen. De gemeenten maken deze verantwoordelijkheid niet waar en worden daarop ook niet aangesproken.

•    De gemeenteraad heeft een belangrijk instrument om financieel te sturen. In de Jeugdwet is opgenomen dat de gemeenteraad periodiek een plan opstelt dat een aantal vereiste thema’s uitwerkt.
Artikel, 2.2 lid 2c uit de Jeugdwet luidt: “welke resultaten de gemeente in de door het plan bestreken periode wenst te behalen, hoe gemeten zal worden of deze resultaten zijn behaald en welke outcome criteria gehanteerd worden ten aanzien van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen.”
De concrete uitwerking van dit thema ontbreekt bij gemeenten of deze laten het over aan de jeugdzorgaanbieders zelf.

•    Inzicht in de uitgaven aan jeugdhulp die kinderen met een beschermingsmaatregel krijgen ontbreekt. 

•    Het ontbreekt de colleges en de gemeenteraad aan een Bestuurders Informatie Systeem (BIS) waardoor sturing op de kwaliteit en kwantiteit van de vereiste hulp en de financiële consequenties daarvan ontbreekt.    

     18
                    
•    Gemeenteraden en de gemeentelijke rekenkamers hebben geen zicht op de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van de aan jeugdzorg uitgegeven gelden. De kosten van een OTS bedragen voor 2024 € 13.525,- per kind per jaar. Of de GI’s zich aan de daarvoor vereiste prestaties houden is onbekend. Dat kan uitsluiten blijken uit een analyse van de wettelijk vereiste op te stellen Plannen van Aanpak en de evaluaties daarvan. Deze analyses vinden niet plaats.
Overigens heeft de wetgever niet duidelijk gemaakt welke prestaties van jeugdbeschermers minimaal worden verwacht, noch aan welke minimale kwaliteitseisen de jeugdbescherming moet voldoen.

•    Voor het functioneren van het Rijk inzake de jeugdzorg kiest de Algemene Rekenkamer voor de aanduiding: “Georganiseerde Onmacht”.
Inzake de regie van de gemeenten in het jeugdzorgveld is de aanduiding Ongeorganiseerde Onmacht beter op z’n plaats.

DE INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD (IJG)

•    De inspectie heeft geen bevoegdheden bij gemeenten; alleen bij zorgaanbieders. De inspectie grijpt niet in bij individuele gevallen; er moet sprake zijn van structurele misstanden. Het criterium voor “structureel” ontbreekt.

Bovendien blijkt dat de inspectie ten onrechte geneigd is om de hand boven het hoofd van de beroepsgroep  te houden. Het Rapport “Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd” is daarvan een sprekend voorbeeld.            
Het ‘onderzoek’ van de inspectie bestaat uit het bevragen van bestuurders en een aantal professionals van een aantal geselecteerde GI’s. Hen wordt gevraagd wat zij van hun eigen functioneren vinden. De uitslag is voorspelbaar: er zijn genoeg problemen maar de oorzaak ligt niet bij ons.

•    De grootste misvatting van de inspectie is dat cliënten in het kader van een OTS of OTS/UHP te maken hebben met professionals. Ook de inspectie kijkt, tegen beter weten in, weg van de werkelijkheid dat de medewerkers van Veilig Thuis, de Raad en de GI’s onvoldoende zijn gekwalificeerd om deskundig onderzoek te doen en om gezinnen adequate hulp te verlenen.

Ook het rapport “Kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuisplaatsing” is daarvan een voorbeeld. Op basis van het inzien van 45 relevante dossiers inzake OTS/UHP, gesprekken met betrokken “professionals” bij de Raad en de GI’s en gesprekken met ouders en jeugdigen die hiervoor openstonden, komt de IJG tot een conclusie. Deze houdt in dat een beslissing tot (een aanvraag voor een machtiging tot een) gedwongen uithuisplaatsing niet altijd en niet in alle facetten op basis van zorgvuldig feitenonderzoek wordt genomen.

     “In geen enkele casus was het feitenonderzoek volledig op orde”

concludeert de inspectie. Deze conclusie komt in hoge mate overeen met de bevindingen op basis van onze 150 dossiers.


                     19

Wegkijkend van dit ernstige feit concludeert de inspectie vervolgens: “De inspectie constateert dat professionals bij de RvdK en de GI’s hun werk met toewijding en deskundigheid  uitvoeren.
                        
Werk met deskundigheid uitvoeren staat haaks op de conclusie dat in geen enkele casus het feitenonderzoek volledig op orde was. In dezen is sprake van een contradictio in terminis en maakt zichtbaar dat, in zo’n geval van cognitieve dissonantie, ook de inspectie niet genegen is het eerlijke verhaal te vertellen.
                    
CONCLUSIE

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat wetenschap en inzicht  inzake de volgende factoren ontbreekt:
•    de validiteit en betrouwbaarheid van de beslisinformatie die de kinderrechters krijgen aangeleverd door de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen;
•    de kwaliteit van de rechterlijke beslissingen betreffende ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing;
•    de indirecte kosten inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing;
•    de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van de bestedingen door Veilig Thuis, de gemeentelijke wijk-gebiedsteams, de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen en overige zorgaanbieders;
•    de in stand houdende oorzaken van de problemen in het jeugdzorgveld als geheel.

Zonder deze wetenschap is effectieve besluitvorming over oplossingen in het jeugdzorgveld onmogelijk, hetgeen ook is gebleken: (Sharon Stellaard) Bovendien kan daarom ook geen verantwoord antwoord worden gegeven op de vraag of er inzake de jeugdzorg geld bij moet, bezuinigd moet worden of dat het budget gelijk moet blijven.
Ook de Tweede Kamer gaat voorbij aan het genoemde gebrek aan kennis: wij gaan niet bezuinigen op jeugdzorg, is het volstrekt ongefundeerde besluit.

Er kan worden vastgesteld dat in elk geval de volgende wetten, wetsartikelen en richtlijnen systematisch door genoemde instanties en kinderrechters worden geschonden:
•    de richtlijnen van Jeugdzorg Nederland inzake uithuisplaatsing en inzake het aanvoeren van feiten die volledig en naar waarheid zijn;
•    BW1:255 lid 1 en lid 4;                        
•    Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) artikel 19, artikel 21 en artikel 290 lid 1 t/m 5;
•    de Jeugdwet;
•    het Besluit Jeugdwet;
•    de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet;                    
•    de Internationale Richtlijn voor Alternatieve Zorg voor Kinderen ( VN juni 2009)
•    Wetboek van strafrecht artikel 262 (laster), artikel 279 (opzettelijke onttrekking aan het ouderlijk gezag), 365 (misbruik van gezag)                
•    Verdrag inzake de Rechten van het Kind artikel 3.1, 3.2 en 3.3, artikel 9.1, 9.2 en 9.3, artikel 12.1 en 12.2;                        
•    Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) artikel 8;         
•    de Grondwet artikel 12 en artikel 13 lid 1;
                        20

•    de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikelen 5, 10 en 12
•    Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) artikelen 448 en 450;
•    De Algemene wet bestuursrecht (Awb) artikelen 2:1 lid 1 en 2, 2:14 en 3:3.

Zijn onze bevindingen op basis van 150 dossiers of stukken daaruit OTS en OTS/UHP representatief?  Dat dient nog vastgesteld te worden. De voorgaande bevindingen zijn zeer verontrustend, maar mogelijk niet representatief. Ten eerste omdat deze zijn gebaseerd op een relatief beperkt aantal dossiers. Ten tweede omdat het een beperkt segment van het jeugdzorgveld betreft en ten derde omdat het geen aselecte steekproef betreft. 

OPROEP

Wij pleiten daarom voor een diepgaand dossieronderzoek op basis van een aselecte steekproef. Dit dossieronderzoek dient gecombineerd te worden met observatieonderzoek van het handelen van gezinsvoogdijwerkers, Veilig Thuis onderzoekers en raadsonderzoekers in de dagelijkse praktijk, het raadplegen van de e-mail communicatie in relatie tot de dossiers en het interviewen van de bij de dossiers betrokken cliënten. 
Dat onderzoek dient door een professioneel en onafhankelijk instituut te worden uitgevoerd. Een universiteit of een samenwerkingsverband van universiteiten ligt hiervoor in de rede. Een betrouwbare steekproef omvat, gelet op het totaal aantal beschermingsdossiers, ca. 380 dossiers.

Slechts op basis van dit onderzoek is het mogelijk om passende oplossingen te implementeren en daarmee tot een duurzame jeugdzorg in Nederland te komen.

Dit manifest roept alle Tweede Kamerleden op om het voorgestelde onderzoek zo spoedig mogelijk tot stand te brengen. Het roept ook alle actoren in de jeugdbescherming op om de Kamerleden daartoe te bewegen.

Stichting KOG  (www.stichtingkog.info)

Stichting Onafhankelijk Dossieronderzoek Jeugdzorgketen (www.sodj.nl)

Truus Barendse
Harry Berndsen
Alice Jansen

juli 2024