Moeder in hoger beroep tegen OTS; vader wil OTS

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

De vader stelt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat de inzet van hulpverleners in de voorgaande jaren er niet toe heeft geleid dat de moeder haar medewerking is gaan geven aan de uitvoering van de omgangsregeling. Ook de door de vader aanhangig gemaakte gerechtelijke procedures hebben hier geen verandering in gebracht.

5.4

De gecertificeerde instelling onderschrijft ter zitting in hoger beroep de stellingen van de raad. Zij benadrukt dat zij binnen het kader van een ondertoezichtstelling met de ouders kan werken aan het gezamenlijk vormgeven van hun ouderschap.

5.5

Het hof overweegt als volgt. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat er op dit moment voldoende gronden zijn voor de ondertoezichtstelling van de minderjarigen. De minderjarigen worden ernstig in hun sociaal-emotionele- en identiteitsontwikkeling bedreigd als gevolg van de omstandigheid dat zij mede door de opstelling van de moeder niet op de hoogte blijken te zijn van het bestaan van hun vader. Van een omgangsondertoezichtstelling is naar het oordeel van het hof geen sprake. Weliswaar vormt het op gang brengen van enige vorm van contactregeling een belangrijk doel van de ondertoezichtstelling, maar het is ook noodzakelijk dat de ouders in het kader van een ondertoezichtstelling leren om gezamenlijk belangrijke beslissingen ten behoeve van de minderjarigen te nemen. Het hof acht het zorgelijk dat de ouders dusdanig slecht communiceren, dat dit ertoe heeft geleid dat de benodigde diagnostiek van [de minderjarige 1] aanzienlijk vertraagd werd. Ook kan binnen het kader van de ondertoezichtstelling statusvoorlichting aan de minderjarigen plaatsvinden. Op de vraag aan de moeder ter terechtzitting of zij het belangrijk vindt dat de minderjarigen hun vader leren kennen, antwoordde zij dat het alleen mogelijk is elkaar te leren kennen indien er gecommuniceerd wordt. De moeder lijkt ervan uit te gaan dat geen enkele vorm van communicatie tussen de minderjarigen en de vader mogelijk is. Los van het feit dat niets in de stukken hierop wijst, zou een eventuele gebrekkige communicatie door middel van begeleiding verbeterd kunnen worden. Het zou in ieder geval geen reden zijn het contact tussen de minderjarigen en de vader niet te laten plaatsvinden. De moeder wil de minderjarigen pas als zij twaalf jaar oud zijn de keuze geven contact met de vader op te nemen. Het hof is van oordeel dat er geen enkele aanleiding is te wachten met het in contact brengen van de vader met de minderjarigen, zodat zijn weten wie hun vader is en de kans krijgen hem te leren kennen. Het hof acht het schadelijk voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarigen daarmee nog langer te wachten.

6 De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.


Ga terug