OTS niet verlengd; GI niet op zitting, ook geen bericht

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

De beoordeling

De kinderrechter stelt vast dat de zorgen over de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] ertoe hebben geleid dat zij en [minderjarige2] onder toezicht zijn gesteld van de GI. De vader en de moeder wisten niet goed om te gaan met de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] en zij wisten niet goed aan te sluiten bij haar behoeften. Na medisch onderzoek is de diagnose Rett syndroom gesteld, een zeldzame aandoening, waarover nog maar weinig bekend is. De moeder weerspreekt de stelling van de GI dat zij die diagnose niet zou hebben geaccepteerd. Zij heeft in een voor haar weinig vertrouwenwekkend gesprek met de neuroloog de diagnose vernomen en zij heeft zich vervolgens gewend tot het expertisecentrum in Maastricht, waar de diagnose is bevestigd. Ook dat proces verliep volgens de moeder bijzonder, maar zij stelt dat zij en de vader nu beseffen dat [minderjarige 1] ongeneeslijk ziek is en daardoor bijzondere begeleiding nodig heeft en dat zij daarbij hulp goed kunnen gebruiken. Zij maken als gezin een positieve ontwikkeling door, zoals blijkt uit de doorstroming naar ‘de tweede schil’ en nu binnen de module hechting is vastgesteld dat zij over de benodigde vaardigheden beschikken, dat zij [minderjarige 1] en [minderjarige2] veiligheid kunnen bieden en dat zij lerend zijn. De moeder heeft nadrukkelijk verklaard dat zij, met of zonder bemoeienis van de GI, de gestelde hulpverleningsdoelen wil behalen, dat zij hulpverlening accepteert en dat het haar gezin goed zal doen om weer in de nabijheid van de beide families in Den Bosch te wonen, waardoor hulp en ondersteuning van dierbaren makkelijker wordt.

De GI is niet op de mondelinge behandeling van het (door de GI zelf ingediende) verzoek verschenen en daardoor zijn de stellingen van de moeder, die getuigen van inzicht in haar gezinssituatie en bereidheid om mee te werken aan de geboden hulpverlening, onweersproken gebleven. De GI heeft ook vragen met betrekking tot de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige2] niet kunnen beantwoorden, terwijl over hem niet of nauwelijks wordt geschreven in het verzoek.

Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige2] afwijzen. 

Daarbij overweegt de kinderrechter voorts dat de belangen en veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige2] worden gewaarborgd, doordat het gezin woonachtig is in een woning waar 24-uurszorg geboden wordt en zij op (korte) termijn zullen verhuizen naar een zelfstandige woonruimte, in de nabijheid van een 24-uursvoorziening. Daarnaast zijn diverse hulpverleners bij het gezin betrokken, mede vanwege de problematiek van [minderjarige 1] . Indien binnen dit systeem van hulpverlening blijkt dat ouders daaraan onvoldoende medewerking verlenen, waardoor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige2] ernstig wordt bedreigd, dan kan zo nodig een nieuw (spoed)verzoek tot ondertoezichtstelling aan de kinderrechter worden voorgelegd. Op deze wijze worden de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige2] gewaarborgd. 


Ga terug