Ouders staan open voor hulp |
De kinderrechter stelt vast dat de ouders niet hebben bestreden dat de opvoedingssituatie van de kinderen toen zij nog samenwoonden, onrustig was, dat geregeld sprake was hoogoplopende spanningen en dat de kinderen veel hebben meegemaakt. Het behoeft geen betoog dat dit niet in het belang van de kinderen is. Toch kan op basis hiervan niet worden geoordeeld dat op dit moment de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Het staat niet ter discussie dat de ouders inmiddels niet meer samenwonen en de vader heeft onweersproken gesteld dat de echtscheidingsprocedure inmiddels aanhangig is gemaakt. De GI heeft niet gesteld dat de ouders de veiligheidsafspraken, behoudens het incident begin januari, niet nakomen. Daarnaast heeft de vader onweersproken gesteld dat hij na dat incident met succes is behandeld voor zijn alcoholverslaving, die volgens de GI een bron was van de spanningen tussen de ouders. Verder hebben de ouders verklaard dat het contact tussen de vader en de kinderen weer op de gebruikelijke wijze kan plaatsvinden en dat de veiligheidsafspraken daarbij, zoals gebruikelijk in acht worden genomen.
2.6.7.
Daar komt bij dat niet ter discussie staat dat de moeder de inzet van de hulpverlening in haar thuissituatie accepteert en dat zij met de hulpverlening samenwerkt en overlegt. Ook staat niet ter discussie dat de moeder de intensieve inzet van hulpverlening nodig heeft om de kinderen voldoende structuur en stabiliteit te bieden. De moeder erkent dat. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de hulpverlening van Vincent van Gogh drie keer per week bij haar thuis aanwezig is (volgens de GI is het de bedoeling dat deze hulpverlening vijf keer per week aanwezig is, maar is dat vanwege ziekte verzuim de afgelopen tijd beperkt tot drie keer per week) en dat zij graag nog wat extra hulp zou willen. De kinderrechter constateert dat het tot aan het incident met de baksteen met behulp van de inzet van de hulpverlening is gelukt om de kinderen in ieder geval in zodanige mate structuur, stabiliteit en veiligheid te bieden dat een uithuisplaatsing niet noodzakelijk is gebleken. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op basis waarvan kan worden geoordeeld dat dit nu, nu de rust na het incident met de baksteen lijkt te zijn wedergekeerd, anders is.
2.6.8.
De GI heeft in dit verband wel nog naar voren gebracht dat de moeder de kinderen nog steeds belast met zaken en de moeder heeft erkend dat zij dit na het incident in toegenomen mate heeft gedaan. De kinderrechter onderschrijft dat dit de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen op zijn zachtst gezegd niet ten goede komt. Op dit moment kan echter niet worden geconcludeerd dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen in zodanige mate in het gedrang is dat dit een uithuisplaatsing kan rechtvaardigen. Het is duidelijk dat dit vlak na het incident anders was en dat de kinderen toen in toenemende mate door de moeder werden belast met zaken waarmee zij niet zouden moeten worden belast. Hoewel een en ander wel grond is geweest voor de spoeduithuisplaatsing, kan hierin nu de rust lijkt te zijn wedergekeerd, geen grond worden gevonden voor het laten voortduren van de uithuisplaatsing.
2.6.9.
De slotsom is dat kan niet worden geconcludeerd dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is dat een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. De kinderrechter sluit haar ogen niet voor het feit dat deze kinderen in een opvoedingssituatie opgroeien die minder stabiel is en, onder andere op sociaal-emotioneel gebied, minder optimaal is dan in een ideale wereld wenselijk zou zijn. Dat is echter onvoldoende om een ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel als een uithuisplaatsing te rechtvaardigen. De kinderrechter zal het verzoek van de GI ten aanzien van de resterende termijn dan ook afwijzen.