Perspectiefbesluit |
C/02/394529 / JE RK 22-212 (geschillenregeling)
Ontvankelijkheid
Het door de GI genomen perspectiefbesluit is een beslissing die de uitvoering van de ondertoezichtstelling raakt, nu het besluit tot gevolg heeft dat in het kader van de ondertoezichtstelling niet langer wordt gewerkt aan terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders en zal worden toegewerkt naar overplaatsing van [minderjarige] van de grootouders naar een neutraal pleeggezin. Hoewel uit de wetsgeschiedenis niet expliciet blijkt of de geschillenregeling is bedoeld om een opvoedbesluit van de GI aan de rechter voor te leggen, acht de rechtbank dit op basis van de wettekst en de wetsgeschiedenis niet uitgesloten. Daarbij komt dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) in zijn advies van december 2020 de aanbeveling heeft gedaan om een rechtspositie te realiseren in die zin dat wettelijk wordt vastgelegd dat een perspectiefbesluit binnen drie maanden nadat het genomen is ter toetsing wordt voorgelegd aan de kinderrechter. Een dergelijke expliciete regeling om een perspectiefbesluit door de rechter te laten toetsen ontbreekt op dit moment.
Aangezien het perspectiefbesluit ingrijpende en onomkeerbare gevolgen voor de ouders (en grootouders) met zich meebrengt en een keerpunt betreft in het thuisplaatsingstraject dat tot het moment van het besluit was ingezet, is de rechtbank van oordeel dat hen een mogelijkheid geboden moet worden om (de uitvoering van) dat perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling aan de rechtbank ter toetsing voor te leggen. De uitvoering van het perspectiefbesluit betreft geen geschil waarvoor het klachtrecht (als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet) is bedoeld, maar is een inhoudelijke beslissing in het kader van de ondertoezichtstelling die de uitvoering daarvan betreft. Ook de procureur-generaal is in zijn conclusie van 19 maart 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:283) van mening dat het opvoedbesluit op grond van de geschillenregeling van art. 1:262b BW aan de kinderrechter kan worden voorgelegd. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat artikel 1:262b BW een rechtsingang voor het onderhavige geschil biedt en dat de ouders dus ontvankelijk zijn in hun verzoek.