Schending van de privacy; rechtbank acht schadevergoeding van 500,- billijk. |
. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, onderdeel a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
4. Verweerders besluit van 19 januari 2018 is wegens onrechtmatigheid vernietigd. Aangezien hiermee sprake is van een onrechtmatig besluit is de bestuursrechter bevoegd te oordelen over eisers schadeverzoek. Vast staat dat tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2018 geen hoger beroep is ingesteld, zodat deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
5. De rechtbank stelt voorop dat voor beantwoording van de vraag of op de door eiser gestelde grond immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen, zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. De rechtbank volgt daarom niet de stelling van de gemachtigde van eiser dat verweerder en de bestuursrechter, enkel lettend op het ex nunc beginsel, slechts met inachtneming van de Avg dienen te beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank laat artikel 82 van de Avg onverlet dat voor de toekenning van schadevergoeding aansluiting mag en moet worden gezocht bij het Nederlands rechtsbestel. Niet blijkt dat toepassing van dat stelsel geen of onvoldoende recht kan doen aan vergoeding van schade als bedoel in artikel 82 van de Avg. Titel 8:4 van de Awb en de "“ op het civiele schadevergoedingsrecht gebaseerde "“ jurisprudentie van de hoogste Nederlandse bestuursrechters bieden voldoende grondslag voor de bestuursrechter om te beslissen op het schadeverzoek.
6. Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeen-komstig artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op geestelijk letsel dat bestaat uit ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene.
7. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat met het verzenden van de e-mail (zie de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2018) niet is beoogd om eiser te benadelen. Verder zijn de ambtenaren die deze mail hebben ontvangen louter geïnformeerd over het feit dat er door eiser twee Wob-verzoeken waren ingediend bij de gemeente Deventer. Van enig oogmerk, gericht op benadeling van eiser is dan ook geen sprake geweest, aldus verweerder.
8. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, nu geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2018. De rechtbank is van oordeel dat genoemde argumenten in hoger beroep naar voren gebracht hadden kunnen worden. Nu verweerder hiervan heeft afgezien, gaat de rechtbank uit van haar uitspraak en dus van de onrechtmatigheid van het besluit van 19 januari 2018.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser als gevolg van dat onrechtmatige besluit in zijn persoon aangetast wegens verlies van controle over zijn persoonsgegevens. Dat is een persoonlijkheidsrecht. Dit betekent dat eiser op grond van artikel 82 van de Avg in samenhang met artikel 6:106 van het BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Wat betreft de hoogte van die vergoeding neemt de rechtbank in acht dat in het onrechtmatige besluit geen rechtvaardiging is gegeven voor de verwerking van de persoonsgegevens van eiser. De rechtbank neemt mede in aanmerking het gestelde onder 75, 85 en 146 van de preambule bij de Avg.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot vergoeding van schade.
11. Nu door de verspreiding van zijn persoonsgegevens sprake is geweest van een schending van de privacy van eiser acht de rechtbank een schadevergoeding van € 500,- billijk.