Schriftelijke aanwijzing bij Hoge Raad |
Zoals hierboven in het juridisch kader is beschreven, volgt uit de wetsgeschiedenis en literatuur dat onder meer aanmelding bij een onderwijsinstelling de meeste problemen geeft in relatie tot de uitoefening van het gezag. De weigering om hiervoor toestemming te verlenen kan negatieve gevolgen hebben voor de ontwikkeling van een minderjarige. Hiervoor is derhalve in art. 1:265e BW een specifieke regeling opgenomen, waarbij ook in hoger beroep (en eventueel cassatie) is voorzien, zodat (een ruime) rechtsbescherming is gewaarborgd. Dit is van belang, omdat de bevoegdheid van ouders om hun kind in te schrijven bij een bepaalde onderwijsinstelling wordt beschermd door het EVRM (art. 2, tweede zin van het eerste protocol), waarvoor adequate procedurele waarborgen in acht genomen moeten worden.
2.22
Ook uit de hierboven (in 2.18) beschreven prejudiciële beslissing van de HR volgt naar mijn mening dat als een bijzondere regeling in de wet is opgenomen, die met meer waarborgen is omgeven, deze voorgaat boven de algemene regel(ingen). In dit geval houdt dat in dat art. 1:265e BW een bijzondere regel vormt ten opzichte van art. 1:263 BW en art. 1:262b BW. Ik meen dat de regeling van art. 1:265e BW in die zin dus niet ‘aanvullend’ is op de mogelijkheden die de GI heeft op basis van art. 1:263 BW en art. 1:262b BW, zoals het hof in rov. 3.10.4 van de bestreden beschikking heeft overwogen.
2.23
Waar wel op gelet moet worden, is of er geen minder ingrijpende maatregel voorhanden is waarmee hetzelfde resultaat kan worden bereikt (zodat de maatregel van art. 1:265e BW niet disproportioneel is). Het hof heeft dit laatste, gelet op zijn motivering in rov. 3.10.4 van doorslaggevend belang geacht in deze zaak. Alhoewel betoogd kan worden dat een eenmalige vervangende toestemming aan de GI voor de inschrijving van [het kind] op de [school] (op grond van art. 1:262b BW) minder diep ingrijpt in het gezag van de ouders dan een gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI met betrekking tot de aanmelding op de genoemde school (op grond van art. 1:265e BW), meen ik toch dat in casu art. 1:265e BW moet worden toegepast nu dit een specifieke regeling is, welke regeling niet disproportioneel is vanwege de ruimere rechtsbescherming die dan van toepassing is.
2.24
Gelet op het voorgaande behoeft onderdeel II geen verdere bespreking.
2.25
Dit alles leidt ertoe dat de bestreden beschikking van het hof niet in stand kan blijven.
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van het hof ‘s-Hertogenbosch van 18 juni 2020 en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G