Schriftelijke aanwijzing van William Schrikker vervallen verklaard

Jurisprudentie overig (o.a. klachtjurisprudentie) >>

De kinderrechter overweegt als volgt.

Vast staat dat de schriftelijke aanwijzing niet in stand kan blijven nu deze ten onrechte en zonder nadere motivering op [minderjarige 1] van toepassing is verklaard. De kinderrechter zal daarom de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaren. Voor [minderjarige 1] behoeft geen regeling te worden getroffen. De ouders, pleegmoeder en [minderjarige 1] zijn tot een goed werkende contactregeling gekomen, terwijl zij ook contact heeft met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] .

De kinderrechter stelt vast dat ten aanzien van de jongste drie minderjarigen een regeling moet worden getroffen, nu partijen diepgaand van mening verschillen over de vraag hoe vaak, hoe lang en onder welke voorwaarden de omgang met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] moet plaatsvinden. Bovendien verschillen zij van mening over de vaststelling van het perspectief door de GI en de vraag in hoeverre deze vaststelling van invloed moet zijn op de omgangsregeling.

Onder verwijzing naar de vele procedures die over deze vragen zijn gevoerd, is de kinderrechter van oordeel dat de GI met goede reden heeft bepaald dat het perspectief voor [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] niet langer bij de moeder en haar partner ligt. Dit volgt alleen al uit de zeer uitgebreid gedocumenteerde kindeigen problematiek tezamen met het tekortschieten in veiligheid en voorspelbaarheid van de opvoedomgeving. Daarnaast is van belang dat de wijze waarop moeder haar inmiddels jarenlange strijd voert tegen jeugdhulpinstanties, mede van invloed is op de onrust die de kinderen ervaren. De moeder is niet van plan deze strijd op te geven, zo liet zij ook meermalen tijdens de mondelinge behandeling weten, omdat zij van mening is dat zij een goede moeder is en omdat zij van mening is dat deze strijd niet van invloed is op haar kinderen. Deze stellingname is onbegrijpelijk en in zichzelf schadelijk voor een goed verloop van de verdere contacten tussen haar en de noodzakelijke hulpverlening.

De vraag of de perspectiefbepaling tot gezagsbeëindiging moet leiden is zijdelings aan de orde geweest tijdens de mondelinge behandeling, maar staat in het kader van deze procedure niet ter beoordeling. Wel is relevant dat gewerkt wordt aan een stabiele situatie voor de kinderen bij hun pleegouders, welke situatie moet worden ondersteund door een goede en positief gerichte omgangsregeling. De kinderrechter is het eens met de stelling van de GI, zoals onderschreven door de Raad, dat nu eerst en vooral aan de rust en de opvoedtaken voor [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] moet worden gewerkt.

Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat de moeder - ondanks al het voorgaande - ook in staat is geweest om een aantal malen te laten zien dat zij op rustige en opbouwende manier omgang met de kinderen kan hebben. Dat gebeurt tot nu toe onder bijzonder omstandigheden. Zo was onder meer de aanwezigheid van de advocaat als vertrouwenspersoon voor de moeder noodzakelijk en moesten door de GI zeer strikte afspraken worden vastgelegd, die desondanks nog steeds niet volledig en correct werden nageleefd. Desalniettemin past de veronderstelling dat de moeder (en vervolgens mogelijk ook de vader) uiteindelijk kunnen worden begeleid naar een vorm van omgang die de kinderen in staat stelt om op een voor hen veilige en opbouwende manier contact met hun ouders te hebben. Door aan te sluiten op de sterke behoefte van de moeder aan enige vorm van uitzicht op beter contact met de kinderen, kan wellicht een betere samenwerking worden bereikt waarin de moeder zicht kan krijgen op het verschil tussen haar behoeften en de noodzakelijke randvoorwaarden voor de kinderen om zich te kunnen ontwikkelen tot stabiele en gezonde minderjarigen.

Het voorstel van de GI om de omgang in de woning van de pleegmoeder van [minderjarige 1] te laten plaatsvinden is naar het oordeel van de kinderrechter een stap in de goede richting. Hij zal daarom de omgangsregeling op na te melden wijze vaststellen. Daarbij zal ook worden bepaald dat [minderjarige 1] welkom is om aanwezig te zijn, nu dit haar woning en gezin betreft.

De wens van moeder om daarnaast vaker omgang te hebben en alvast een stappenplan af te spreken dat op korte termijn zal leiden tot omgang in haar eigen woning is op dit moment prematuur. De GI zal telkens moeten bezien of het beroep dat de omgangsregeling op de kinderen en hun systeem doet nog aanvaardbaar is en bijdraagt aan de opbouw zoals die hiervoor is beschreven. De moeder zal daarbij moeten laten zien dat zij het belang van de kinderen echt voorop laat staan.

Voor zover de moeder zich op het EVRM beroept, staat het EVRM inperking op het recht op respect voor het familie- en gezinsleven toe indien dit noodzakelijk is en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is voldaan. De overige stellingen van de moeder hebben onvoldoende relatie tot dit dossier en de daarin te beantwoorden rechtsvragen en worden niet gehonoreerd.

De kinderrechter komt daarmee tot de conclusie dat het belang van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] vergt dat de navolgende regeling zal worden vastgesteld. ...


Back