Schriftelijke aanwijzing vervallen |
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 1:263, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak een schriftelijke aanwijzing geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel volgen de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige een schriftelijke aanwijzing op.
Ingevolge artikel 1:264, eerste lid BW kan de met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Het derde lid bepaalt dat de termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek twee weken bedraagt en die termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb). In het kader hiervan dient de kinderrechter, aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 Awb, te beoordelen of bij de besluitvorming door de GI de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. De schriftelijke aanwijzing dient het doel van de ondertoezichtstelling te dienen en in het belang van de minderjarige te worden geacht.
Ontvankelijkheid
De kinderrechter constateert dat het verzoek tijdig is ontvangen en zal de moeder derhalve ontvangen in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
De kinderrechter merkt allereerst op dat er een verschil moet worden gemaakt tussen de situatie van de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02] . Tijdens de mondelinge behandeling is namens de moeder aangegeven dat het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing, voor zover deze betrekking heeft op [minderjarige01] , wordt ingetrokken. Dit deel van het verzoek behoeft dan ook geen oordeel meer van de kinderrechter en wordt daarom afgewezen.
Bevoegdheid geven schriftelijke aanwijzing
De GI is alleen bevoegd een schriftelijke aanwijzing te geven als de aanwijzing het doel van de ondertoezichtstelling dient en niet in strijd is met het recht. (Mvt, Kamerstukken II 2008/09, 32015, 3, p. 18). Daarbij dient de aanwijzing het belang van het kind te dienen.
De GI is bevoegd een schriftelijke aanwijzing te geven indien:
1. de aanwijzing een uitvoering van de taak van de GI betreft (dus binnen het kader van de ondertoezichtstelling) ;
2. de aanwijzing de verzorging en opvoeding van de minderjarige betreft;
3. de gezaghebbende ouder(s) of de minderjarige niet instemmen met de uitvoering van het plan van aanpak of daaraan niet of onvoldoende medewerking verlenen danwel indien een schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is teneinde concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
De kinderrechter stelt vast dat de aanwijzing van de GI binnen het kader van de ondertoezichtstelling is gegeven en gericht is op de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Volgens de GI was er ten tijde van het geven van de schriftelijke aanwijzing een plan van aanpak, maar de advocaat van de moeder en de moeder hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij hier niet over beschikten. Het plan van aanpak ontbreekt (ondanks hetgeen is bepaald in artikel 1:265k lid 2 BW) ook in het dossier van de kinderrechter. Voorts is niet bekend hoe het plan van aanpak aan de moeder is uitgereikt. De kinderrechter kan dan ook niet vaststellen dat er daadwerkelijk een plan van aanpak was ten tijde van het geven van de schriftelijke aanwijzing alsmede dat de moeder daarmee bekend was. Hierdoor rijzen vragen over de zorgvuldigheid van het besluit. Het ontbreken van een plan van aanpak zorgt er echter niet meteen voor dat geen schriftelijke aanwijzing kan worden gegeven nu deze ook gegeven kan worden indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. In dat kader stelt de kinderrechter vast dat de moeder, ondanks haar bezwaren, de contactregeling nakomt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij toegezegd dat zij deze ook na zal blijven komen, totdat is uitgezocht waar de problemen in het gedrag van [minderjarige02] vandaan komen. Zowel de GI als de vader hebben bevestigd dat de geldende contactregeling wordt nagekomen. Hoewel in het verleden wel problemen zijn geweest met het nakomen van de contactregeling (met name bij [minderjarige01] ) worden die problemen nu dus niet meer gezien. De kinderrechter is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de moeder nog steeds graag een andere contactregeling zou willen geen reden is om aan te nemen dat zij de huidige contactregeling naar de toekomst toe niet zal nakomen. Al met al ziet de kinderrechter onvoldoende gronden om de schriftelijke aanwijzing tot naleving van de contactregeling thans te laten voortduren. De GI heeft naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende de noodzaak daartoe gemotiveerd. Het verzoek van de moeder zal gelet op het vorenstaande dan ook worden toegewezen en de schriftelijke aanwijzing zal, voor zover deze betrekking heeft op [minderjarige02] , vervallen worden verklaard. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
De beslissing
De kinderrechter:
wijst het verzoek van de moeder, voor zover de schriftelijke aanwijzing betrekking heeft op [minderjarige01] , af;
verklaart de schriftelijke aanwijzing, voor zover deze betrekking heeft op [minderjarige02] , per datum beschikking vervallen;