Uithuisplaatsing en overplaatsing |
Op 27 februari 2018 heeft het Hof Arnhem Leeuwarden als volgt beslist:
Begin juli 2017 is zij op vrijwillige basis vanwege vermoeidheid van de moeder en de naderende bevalling volledig bij de grootouders geplaatst. Op 5 september 2017 is deze plaatsing geformaliseerd met de machtiging uithuisplaatsing. Op 27 oktober 2017 is [de minderjarige1] overgeplaatst naar een crisispleeggezin en vervolgens doorgeplaatst naar een ander pleeggezin. Het ging niet goed met [de minderjarige1] in die pleeggezinnen. Inmiddels is [de minderjarige1] sinds 8 januari 2018 weer teruggeplaatst bij haar grootouders. De moeder heeft aangegeven dat op 25 januari 2018 een ouderschapsonderzoek is gestart bij [F] .
Het hof is van oordeel dat gelet op bovengenoemde problematiek en langdurige onrust en onveiligheid rond [de minderjarige1] de uithuisplaatsing in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk was. De machtiging uithuisplaatsing is dus op goede gronden gegeven. Hoewel het hof voorts van oordeel is dat duidelijk moet worden of terugkeer van [de minderjarige1] naar de moeder mogelijk en structureel veilig is, zal het hof de machtiging met ingang van 27 oktober 2017 vernietigen. Met ingang van die datum heeft immers de GI de machtiging tot uithuisplaatsing voor een ander doel gebruikt dan waarvoor deze was verleend. Uit de bestreden beschikking blijkt in dat verband zonder meer dat de machtiging tot uithuisplaatsing was bedoeld om het verblijf van [de minderjarige1] bij haar grootouders -"een voor haar veilige en vertrouwde plek", aldus de kinderrechter- te formaliseren.
Dat in het dictum de algemene term "voorziening voor pleegzorg" is gebruikt en niet de beperktere term "netwerkplaatsing" is genoemd, maakt dat gezien de motivering van de beschikking niet anders. Een uithuisplaatsing maakt een ernstige inbreuk op het in beginsel te beschermen gezinsleven van een kind. Bij de beoordeling en afweging van een verzoek tot uithuisplaatsing speelt de mate waarin inbreuk wordt gemaakt op dat gezinsleven een grote rol. Plaatsing bij de grootouders was gelet op de band en de vertrouwdheid van [de minderjarige1] met de grootouders een veel minder zware inbreuk dan een plaatsing bij onbekende pleegouders. Het hof wijst er daarbij op dat ook in het zich bij de stukken bevindende verleningsbesluit van de gemeente Groningen wordt gesproken over een verblijf bij opa en oma. De GI had dan ook toen zij -om overigens onduidelijk gebleven redenen- besloot tot een voor alle betrokkenen onverwachte overplaatsing naar een neutraal pleeggezin een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing dienen te vragen. Nu dat niet is gebeurd, is de machtiging gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend en zal het hof de machtiging om die reden vernietigen.
Het verzoek tot plaatsing bij oma moederszijde
Voor zover de moeder dit verzoek nog handhaaft (dit is immers geformuleerd op het moment dat [de minderjarige1] in een neutraal gezin verbleef), overweegt het hof dat het niet in het belang is van [de minderjarige1] om haar op dit moment weer over te plaatsen. De huidige plek bij de grootouders is voor [de minderjarige1] een vertrouwde plek in een bekende omgeving.