Uithuisplaatsing te zwaar

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

Door de GI zijn forse zorgen naar voren gebracht over de opvoedsituatie bij de moeder en stiefvader. Volgens de GI zijn de kinderen veelal op zichzelf aangewezen, lopen zij op hun tenen om escalaties te voorkomen en verblijven zij veelal op hun eigen kamer omdat zij het elders in de woning niet prettig vinden. De GI baseert deze zorgen op de verslagen vanuit de hulpverlening van [hulpverleningsinstantie A] en [hulpverleningsinstantie B] die betrokken zijn geweest in de opvoedingssituatie bij de moeder.

5.3.

De vraag die voorligt is of de zorgen die door de GI en de hulpverlening worden geschetst een machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigen. De kinderrechter is van oordeel dat hiervan op dit moment geen sprake is. De kinderrechter heeft daarbij de zorgen en risico’s afgewogen tegen de belangen van de kinderen en komt op basis daarvan tot het oordeel dat een machtiging uithuisplaatsing op dit moment een te verstrekkende maatregel is die niet in het belang van de kinderen is. De kinderrechter zal haar oordeel hieronder toelichten.

5.4.

De kinderrechter stelt voorop dat er uit de verslagen van de hulpverlening wel degelijk zorgen blijken over de opvoedsituatie bij de moeder en stiefvader. De grootste zorgen zien op het onvoldoende (emotioneel) beschikbaar zijn van de moeder en de onrust door conflicten tussen de stiefvader en de kinderen. De moeder werkt wekelijks van donderdag tot en met zondag, in de namiddag en avonden/nachten, in een uitgaansgelegenheid en kan op die momenten niet beschikbaar zijn voor de kinderen. De zorg voor de kinderen wordt op die momenten (vrijwel) niet door een ander overgenomen. Dit betekent dat [minderjarige A] en [minderjarige B] op die momenten veelal op zichzelf zijn aangewezen. Daarnaast heeft de kinderrechter een grote zorg over de onrust en de thuissituatie door de aanwezigheid van de stiefvader. De kinderrechter maakt zich zorgen over de situatie en de risico’s die [hulpverleningsinstantie A] en [hulpverleningsinstantie B] benoemt op de langere termijn, zoals het ontwikkelen van een negatief zelfbeeld en het negatieve effect op de ontwikkeling van de kinderen.

5.5.

Anderzijds weegt de kinderrechter mee dat de onrust in de thuissituatie door [hulpverleningsinstantie B] is waargenomen in de zomerperiode. Uit het kindgesprek met [minderjarige A] en ook uit het standpunt van de moeder blijkt dat de zomervakantie inderdaad een moeilijke periode is geweest, met name omdat [minderjarige A] en de stiefvader beiden veel thuis waren. [minderjarige A] heeft tijdens de zomervakantie dan ook aangegeven dat zij op kamers wilde gaan. Na de zomervakantie is deze situatie veranderd, in die zin, dat [minderjarige A] weer naar school is gegaan en de stiefvader weer aan het werk is gegaan, waardoor er minder escalaties zijn. Door zowel de moeder, [minderjarige A] als [minderjarige B] wordt het door de GI geschetste beeld over de onrust in de thuissituatie op dit moment niet meer (h)erkend.

5.6.

Ten aanzien van de zorgen over de beschikbaarheid van de moeder voor de kinderen overweegt de kinderrechter dat dit geen ideale opvoedingssituatie is, in tegendeel. Voor de kinderen is het heel belangrijk dat er een ouder beschikbaar is om ze te ondersteunen bij hun dagelijkse bezigheden. Desondanks lijken de moeder en de kinderen hierin wel hun routines te hebben gevonden en lijkt deze situatie niet een dusdanige invloed op het welzijn en/of de ontwikkeling van de kinderen te hebben, dat een uithuisplaatsing om deze reden in hun belang noodzakelijk wordt geacht. De moeder heeft ter zitting toegelicht dat zij iedere dag tot vier uur thuis is en ervoor zorgt dat de kinderen hun spullen voor school op orde hebben, er met school afspraken zijn gemaakt over vervoer en huiswerk en dat er ook in de weekenden zicht is op waar de kinderen zijn en wat zij doen. Beide kinderen geven daarbij aan dat zij op dit moment geen of weinig last hebben van de situatie, dat zij bij de moeder willen blijven wonen (en al dan niet gedeeltelijk bij de vader) en dat zij absoluut niet naar een gezinshuis in [plaatsnaam] willen.

5.7.

Een uithuisplaatsing is een zwaarwegende en ingrijpende maatregel en dient alleen te worden genomen wanneer dit, in het belang van de kinderen, strikt noodzakelijk wordt bevonden. De kinderrechter is van oordeel dat dit, hoewel zij zich ook zorgen maakt over de thuissituatie, thans niet het geval is. Daarbij laat de kinderrechter de stem van de kinderen, gelet hun leeftijd en sociale leven, ook meewegen. Een uithuisplaatsing van de kinderen naar [plaatsnaam] , betekent dat de kinderen uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald en in een volledig nieuwe omgeving een leven op moeten bouwen (qua werk, school, vrienden etc.). Bovendien zal de afstand tot hun huidige woonplaats het contact tussen de kinderen en hun ouders, maar ook tussen de kinderen onderling bemoeilijken.

5.8.

De kinderrechter komt daarmee tot de conclusie dat er weliswaar zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en stiefvader bestaan, maar dat die zorgen een uithuisplaatsing van de kinderen niet rechtvaardigen. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI daartoe afwijzen.


Ga terug