Vader zonder gezag kan schriftelijke aanwijzing laten toetsen |
het oordeel van het hof
5.5
Het hof heeft op 6 februari 2020 het hoger beroep van de vader in de procedure over de beëindiging van zijn gezag (zaaknummer 200.266.141) eveneens mondeling behandeld. Het hof is in die procedure van oordeel dat de beschikking van de rechtbank van 12 juni 2019 waarbij het gezag van de vader en de moeder is beëindigd, moet worden bekrachtigd. Het hof geeft in die procedure eveneens een beschikking op 27 februari 2020. In verband met de bekrachtiging van die gezagsbeschikking heeft de vader vanaf 12 juni 2019 geen gezag meer over de kinderen en is vanaf die datum geen sprake meer van een uithuisplaatsing, maar heeft de GI de voogdij over de kinderen.
Het hof is van oordeel dat de vader belang heeft bij de beoordeling van zijn verzoek in hoger beroep, ook al is zijn gezag per 12 juni 2019 beëindigd. Het hof wijst daarbij op vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 14 oktober 2011, LJN BR51515). Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de vader een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de schriftelijke aanwijzing te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat het gezag inmiddels is beëindigd. Dit betekent alleen wel dat het hof gaat kijken naar de beslissing van de kinderrechter voor wat betreft de periode ten tijde van de bestreden beschikking tot de beëindiging van het gezag. De wijze waarop het contact met de vader op dit moment wordt vorm gegeven door de GI ligt in deze procedure dus niet ter beoordeling voor.
5.6
Het hof is van oordeel dat de door de kinderrechter in de bestreden beschikking van 7 mei 2019 vastgestelde minimale contactregeling, inhoudende eenmaal per maand begeleide omgang voor de duur van een uur op het kantoor van De Rading , op dat moment in het belang van de kinderen was. De kinderen hebben vanaf het eerste contact met de vader in december 2017 steeds veel spanningsklachten laten zien tijdens de omgang en ook na de omgang met de vader bij de pleegouders. Uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat de vader in het verleden onvoldoende in staat was om de omgangsmomenten op een ontspannen manier te laten verlopen en onvoldoende openstond voor adviezen en professionele ondersteuning bij de omgang. Aanvankelijk wilde de vader geen Video Interactie Begeleiding (VIB) om beter naar de signalen van de kinderen te leren kijken en te luisteren. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking als beoordeling meegenomen dat de vader ter zitting de instemmingsverklaring voor VIB heeft ondertekend en overwogen dat wanneer de GI op termijn mogelijkheden ziet om de omgang uit te breiden qua tijd, op een andere locatie te laten plaatsvinden of de begeleiding af te bouwen, die stappen kunnen worden gezet. Naar het oordeel van het hof is sprake van een weloverwogen beslissing en daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 mei 2019;