Verlenging ondertoezichtstelling afgewezen

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

Het (nadere) standpunt van belanghebbende

5.1

Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat het steeds beter gaat. De moeder heeft haar leven terug op de rit. Zij heeft een fijn netwerk om haar heen dat haar kan opvangen als dat nodig is. Daarnaast weet de moeder nu de weg naar hulpverlening te vinden en is ook school betrokken. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is dan ook niet nodig. De moeder zegt toe dat zij hulpverlening in het vrijwillig kader zal voortzetten.

6De (nadere) beoordeling

6.1

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

6.2

Artikel 1:255 lid 1 BW bepaalt dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

6.3

Uit de overgelegde stukken, maar met name tijdens de mondelinge behandeling, is gebleken dat, hoewel de GI nog geen volledig zicht heeft op de opvoedingsvaardigheden van de moeder, er in de afgelopen periode positieve stappen zijn gezet. Zo heeft de moeder een sterk netwerk om zich heen verzameld en kan er altijd iemand inspringen als de (medische) situatie van de moeder daarom vraagt. Ook over [minderjarige] zelf zijn er geen zorgen. De kinderrechter ziet een betrokken moeder die handelt naar haar vermogen en ervoor zorgt dat de dagelijkse gang van zaken rondom [minderjarige] door blijft lopen; op school gaat het goed en [minderjarige] gaat naar fysio- en sportafspraken. De hulpverlening rondom het gezin loopt en de moeder geeft er blijk van hiervoor ook open te staan.

6.4

In het licht van het voorgaande acht de kinderrechter een verlenging van de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk. Zij betrekt daarin dat er vanuit school, sport, fysiotherapie en het bestendige netwerk van de moeder genoeg mensen zijn die een oogje in het zeil houden en kunnen ingrijpen daar waar dat nodig is. Bovendien hecht de kinderrechter waarde aan de toezegging van de moeder dat zij in het vrijwillig kader hulpverlening zal blijven accepteren. De moeder heeft laten zien zich voor hulpverlening open te stellen. Dit geeft de kinderrechter voldoende vertrouwen voor een succesvolle voortzetting van de hulpverlening in het vrijwillig kader. De kinderrechter bemerkt bij de mondelinge behandeling dat de GI hierin ook het vertrouwen richting de moeder uitspreekt. De kinderrechter constateert samen met de GI dat de situatie ‘goed genoeg’ is en langere betrokkenheid van de GI niet meer nodig is.


Ga terug