Verlenging OTS in hoger beroep opgeheven: hulpverlening geaccepteerd

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>
 
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter vastgesteld dat sprake is van een zeer positieve ontwikkeling binnen het gezin van de vader en een goede samenwerking tussen het gezin en de betrokken instanties, maar dat het volgens de kinderrechter nog te vroeg is om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te beëindigen. De deskundigen van het NIFP hebben in dit verband geadviseerd dat bij terugplaatsing van [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] bij de vader onder andere toezicht in de vorm van een ondertoezichtstelling vereist is en dat een jaar na de terugplaatsing in het kader van de ondertoezichtstelling een grondige evaluatie van de ontwikkeling van alle kinderen dient plaats te vinden. Daarnaast bevindt het door het NIFP geadviseerde hulpverleningstraject in [D] zich nog in de opstartfase en zal daarover na zes maanden meer duidelijkheid bestaan. Redenen waarom de kinderrechter de maatregel voor zes maanden heeft verlengd en de beslissing voor het overige heeft aangehouden.

 

5.3
De vader is het niet eens met de beoordeling van de kinderrechter. Hij is kort gezegd van mening dat er onvoldoende gronden zijn om de maatregel te laten voortduren. Het gaat volgens de vader goed met de kinderen en hij accepteert waar nodig hulpverlening. Het traject in [D] is gevolgd en vanuit [D] is volgens de vader inmiddels bevestigd dat na een zestal gesprekken geen hulp meer is geïndiceerd.

 

5.4
De GI heeft in hoger beroep een toelichting gegeven op de achtergronden en de actuele situatie. Volgens de GI stellen de vader en de moeder zich meewerkend op en zijn er op dit moment geen concrete zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen.

 

5.5
Het hof is van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking voldoende aanleiding bestond de ondertoezichtstelling te verlengen. Gelet op de ernst van de zorgen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] en met inachtneming van het advies van het NIFP was het immers noodzakelijk de terugkeer van [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] in het gezin van de vader in goede banen te leiden en het gezin te begeleiden bij het verwerken van het gebeurde en het hervinden van ieders positie in het gezin na de uithuisplaatsing en erop toe te zien dat de door het NIFP geadviseerde hulp en begeleiding voor het hele gezin tot stand zou komen en (blijvend) geaccepteerd zou worden door de vader. Voor zover de vader heeft betoogd dat de maatregel (deels) op (overgenomen) meningen berust en minder op feiten, heeft hij dat naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De onderzoekers van het NIFP hebben zich in dit verband blijkens de nagezonden rapportage(s) niet alleen gebaseerd op dossierinformatie maar ook op eigen onderzoek.

 

5.6
Hoewel het hof niet beschikt over een rapportage van het traject in [D] is van de zijde van de vader ter zitting toegelicht -en dit is ter zitting ook door de GI bevestigd- dat het traject in [D] inmiddels (positief) is afgerond en dat eventueel nog benodigde hulp vrijwillig wordt geaccepteerd. Alles afwegende zijn er naar het oordeel van het hof naar de huidige stand van zaken dan ook onvoldoende gronden om de ondertoezichtstelling te laten voortduren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat van de zijde van de GI geen concrete zorgen naar voren zijn gebracht over de kinderen en/of het gezin van de vader en de moeder en in feite geen verweer is gevoerd tegen hetgeen de vader in hoger beroep heeft aangevoerd. Uit de stukken blijkt dat de doelen van Tien voor toekomst zijn behaald, dat het goed gaat met de kinderen en dat er zicht is op de thuissituatie. Dat de deskundigen van het NIFP eind november 2016 hebben geadviseerd het toezicht te laten voortduren neemt niet weg dat aan de wettelijke criteria dient te zijn voldaan. Niet is gebleken dat er nu nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, noch dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk is om die af te wenden. Dat betekent dat op dit moment niet meer wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW.

 

5.7
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling met ingang van heden betreft, vernietigen en beslissen als hierna vermeld. Voor zover de beschikking de ondertoezichtstelling tot heden betreft, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

Ga terug