Waarom moet kind naar instelling? Indien terug naar moeder niet mogelijk is, dan misschien bij vader zonder gezag. |
Door en namens de moeder is primair verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder af te wijzen en [naam kind] terug te plaatsen bij de moeder. De moeder heeft goed contact met de jeugdbeschermer van [naam kind 2] , waardoor er bij de moeder voldoende zicht is op [naam kind] . De moeder staat open voor hulpverlening, maar wil wel weten wat er concreet van haar wordt verwacht. De GI heeft geen concrete plannen voorgesteld voor hulpverlening. De ondertoezichtstelling van [naam kind] hangt samen van slordigheden. Zo zijn de pogingen tot contact met de moeder nooit door de moeder ontvangen en wordt de moeder verweten onbereikbaar te zijn terwijl er lange tijd geen vaste contactpersoon was voor [naam kind] . Subsidiair wordt namens de moeder verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag voor korte duur te verlengen. In de tussentijd kan een concreet hulpverleningsplan met veiligheidsafspraken gemaakt worden om een terugplaatsing van [naam kind] bij de moeder te realiseren.
De vader staat niet achter de plaatsing van [naam kind] binnen een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Het gaat goed met [naam kind] bij de vader. De vader heeft nooit aangegeven dat hij niet open staat voor hulpverlening. De inzet van hulpverlening verloopt niet goed, dat komt doordat er te veel verschillende mensen betrokken zijn. De GI is na een eerste bezoek aan hem niet meer langs geweest. Hij heeft lang niets meer van de GI gehoord. De vader begrijpt dat de moeder graag wil dat [naam kind] bij haar komt wonen. Dit is in het verleden echter al vaker geprobeerd, maar is steeds niet goed gegaan.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind] . [naam kind] heeft een belast verleden en heeft individuele hulpverlening nodig om zijn verleden een plek te kunnen geven. Het is in het belang van [naam kind] dat hij een stabiele, stimulerende opvoedomgeving heeft bij en met opvoeders die voldoende emotioneel voor hem beschikbaar zijn. Daarnaast is er bij [naam kind] veel behoefte aan duidelijkheid en zekerheid over de plek waar hij verder zal opgroeien. Naar het oordeel van de kinderrechter is zowel over de opvoedsituatie bij de vader als bij de moeder op dit moment niet duidelijk in hoeverre deze tegemoet komen aan de specifieke opvoedingsbehoeften van [naam kind] , omdat het zicht daarop bij de GI onvoldoende is.
De kinderrechter stelt vast dat de hulpverlening, ongeacht de oorzaak, tot op heden nauwelijks op gang is gekomen en dit is niet in het belang van [naam kind] . In ieder geval is dit niet enkel aan de ouders te wijten.
Indien [naam kind] in de toekomst bij een van zijn beide ouders zal (blijven) wonen is het niet alleen in zijn belang dat er individuele hulpverlening op gang komt, maar ook dat er zicht komt op zijn opvoedomgeving en dat - in ieder geval - de moeder hulpverlening aanvaardt gericht op haar eigen problematiek. De moeder heeft een lange hulpverleningsgeschiedenis waarbij zij een ambivalente houding laat zien richting de hulpverlening en tot op heden geen hulp voor zichzelf accepteert, dan wel die hulp niet heeft aangevraagd. Om een langdurige terugplaatsing van [naam kind] bij de moeder te laten slagen is het van belang dat er meer stabiliteit en rust in de thuissituatie van de moeder komt. Of de vader hulpverlening in de opvoeding of gericht op hem persoonlijk nodig heeft, is niet bekend.
De GI heeft de afgelopen periode onvoldoende gedaan om de situatie van [naam kind] te verbeteren. Het hulpverleningstraject heeft te lang stilgelegen. Het feit dat de vaste jeugdbeschermer van [naam kind] vanwege ziekte niet beschikbaar is geweest, betekent niet dat de GI geen hulpverlening in had kunnen zetten voor [naam kind] . De GI heeft daarbij onvoldoende onderbouwd waarom [naam kind] gebaat is bij een plaatsing op een leefgroep, evenmin heeft zij een concreet plan waar hij geplaatst zou kunnen worden. De kinderrechter acht het van belang dat [naam kind] een plek krijgt waar hem voldoende ondersteuning en duidelijkheid geboden kan worden en waar hij kan opgroeien naar volwassenheid. Het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zonder een concreet plan waar en waarom [naam kind] geplaatst moet worden, is een vergaande beslissing waarvan het belang voor [naam kind] niet duidelijk is geworden. De kinderrechter zal daarom het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder afwijzen.
Beide ouders hebben tijdens de telefonische behandeling verklaard dat zij open staan voor hulpverlening in hun thuissituatie. De ouders hebben zich bereid verklaard mee te werken aan onderzoek bij hen thuis en aan de noodzakelijke hulpverlening als daarvoor een concreet plan wordt gemaakt en het duidelijk is wat van hen verwacht wordt. De kinderrechter wil dat de ouders in het belang van [naam kind] deze toezegging waar maken, waarbij de GI - via een vaste jeugdbeschermer - adequaat en constructief dient te handelen. De komende tijd dient zo snel mogelijk duidelijk te worden welke opvoedomgeving en -situatie het meest in het belang van [naam kind] is. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij dit onderzoekt en bij het vragen om een eventuele vervolgbeslissing concreet onderbouwt of [naam kind] het beste af is bij één van zijn ouders, met de inzet van (intensieve) hulpverlening, of dat zijn perspectief ergens anders ligt. In de beschikking van 3 februari jl. heeft de kinderechter al overwogen dat de moeder zo nodig dient te worden ondersteund dan wel begeleid om haar medewerking aan de hulpverlening te kunnen (blijven) verlenen. Dat is in de afgelopen periode niet - of in ieder geval onvoldoende - gebeurd. In het belang van [naam kind] is het noodzakelijk dat zijn verblijfplaats niet onnodig zal wijzigen, de eventuele volgende wisseling van zijn verblijfplaats moet naar het oordeel van de kinderrechter dan ook de plek zijn waar [naam kind] zal opgroeien naar volwassenheid. Het is onduidelijk of [naam kind] terug kan naar zijn moeder en [naam kind] heeft bovenal behoefte aan duidelijkheid. De kinderrechter zal daarom voor de tussenliggende periode de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader zonder gezag, die nodig is om zijn verblijf bij de vader te continueren, verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Of de plaatsing bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling in het belang van [naam kind] is, dient uit het onderzoek van de GI te blijken.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader zonder gezag, tot
6 februari 2021;