William Schrikker heeft ten onrechte schriftelijke aanwijzing gegeven

Jurisprudentie overig (o.a. klachtjurisprudentie) >>

De kinderrechter overweegt als volgt.

De schriftelijke aanwijzing is op 4 juni 2021 aan de moeder verzonden of uitgereikt. Nu het verzoek (binnen twee weken) na toezending of uitreiking van genoemde beslissing aan de moeder ter griffie van deze rechtbank is ingediend, is de moeder ontvankelijk in haar verzoek.

Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter onder andere op verzoek van de met het gezag belaste ouder de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Daarbij dient onder meer beoordeeld te worden of de aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen, daarbij een belangenafweging heeft plaatsgevonden en de aanwijzing deugdelijk is gemotiveerd. Nu bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven aan de GI een zekere beleidsvrijheid toekomt, beziet de kinderrechter - gegeven de taak van de GI - of deze voldoende gronden heeft om de schriftelijke aanwijzing op te leggen.

De GI heeft in de schriftelijke aanwijzing beschreven wat aan de aanwijzing vooraf is gegaan. De omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen vonden eenmaal een uur begeleid per twee weken plaats. De kinderen vonden de bezoeken echter te belastend. De kinderen lieten voorafgaand aan een bezoek spanning zien en aansluitend na het bezoek laten de kinderen vermoeidheid zien en ze willen naar bed om te slapen. Tijdens de bezoekmomenten wordt gezien dat ze sociaal wenselijk gedrag laten zien en zij lijken bevestiging te zoeken bij de gezinshuisouder(s). De omgangsmomenten zijn voor een periode van drie maanden teruggebracht naar eenmaal een uur begeleid in de drie weken. Het laatste omgangsmoment zal plaatsvinden op 10 september 2021. De bezoeken verlopen naar behoren en de moeder stelt zich liefdevol op naar de kinderen.

De kinderrechter overweegt dat uit de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting onvoldoende is gebleken dat de omgangsmomenten van eenmaal een uur begeleid per twee weken te belastend zou zijn voor de kinderen. Hierdoor is ook de noodzaak voor het terugbrengen van de omgangsmomenten naar eenmaal een uur begeleid per drie weken onvoldoende gebleken. Van de zijde van de GI is niet aannemelijk gemaakt dat de bezoekfrequentie van eenmaal een uur begeleid per twee weken zo belastend is voor de kinderen, dat de door de GI aangebrachte wijziging naar eenmaal een uur begeleid per drie weken noodzakelijk is.

Op grond van het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing dan ook toewijzen.


Back