William Schrikker vraagt verlenging uithuisplaatsing; rechter vindt ondertoezichtstelling genoeg |
Ten aanzien van het verzoek van de gecertificeerde instelling heeft de moeder, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd. De moeder heeft verklaard dat ze alle spullen (een koelkast, wasmachine en een gasfornuis) inmiddels in huis heeft, maar dat het door een misverstand niet is gelukt om dit te laten controleren door de hulpverlening.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 2] bestaan uit het hierna volgende. Er is al lange tijd sprake van een patroon van oplopende spanningen en conflicten tussen de ouders in het bijzijn van [minderjarige 2] . De ouders hebben zich de afgelopen periode aan de afspraken gehouden en zijn tot het inzicht gekomen dat er verandering moet komen, maar er is nog onvoldoende zicht op de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de moeder en het patroon tussen de ouders is nog niet doorbroken. Het is van belang dat [minderjarige 2] opgroeit in een stabiele, voorspelbare en veilige thuissituatie waarbij de ouders emotioneel beschikbaar voor hem zijn. De kinderrechter acht een ondertoezichtstelling daarom noodzakelijk om zicht te kunnen houden op de ontwikkeling van [minderjarige 2] en passende hulpverlening voor [minderjarige 2] en de ouders op te kunnen starten. De kinderrechter acht, mede gelet op de duur van het hulpverleningstraject en de ernst van de zorgen, de verzochte duur van een jaar hiervoor passend en geboden.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] niet meer, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat de moeder zich de afgelopen periode aan de afspraken heeft gehouden en ter zitting heeft aangegeven de benodigde spullen in huis te hebben. De kinderrechter gaat er van uit dat dit dus het geval is. Hierdoor voldoet de moeder aan de gestelde voorwaarden van de gecertificeerde instelling om [minderjarige 1] weer thuis te plaatsen. De kinderrechter achter het daarom niet langer noodzakelijk om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen. De huidige machtiging loopt nog tot 16 oktober 2021 waardoor er voldoende tijd is om de overplaatsing van [minderjarige 1] naar de moeder soepel te laten verlopen. De kinderrechter zal het aangehouden deel van het verzoek daarom afwijzen.