William Schrikker zegt dat samenwerking moeizaam verloopt |
Daarbij is de moeder onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] omdat haar tijd in beslag wordt genomen door haar partner die lijdt aan een ernstige ziekte. De moeder is handelingsverlegen gebleken in haar opvoedvaardigheden richting [minderjarige] . [minderjarige] heeft meer nodig dan een gemiddeld kind. Een stabiele en rustige woonomgeving kan de komende drie maanden geboden worden vanuit het logeerhuis, waar [minderjarige] reeds bekend is. Vanuit het logeerhuis kan gekeken worden wat [minderjarige] nodig heeft in de opvoedingssituatie bij de moeder. Er is bij [minderjarige] sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel en zij heeft moeite met het accepteren van gezag. Daarbij is [minderjarige] gediagnosticeerd met ADHD en (een mutatie van) het Bardet-Biedl syndroom, hetgeen onder andere overgewicht tot gevolg heeft. Een jeugdbeschermer dient betrokken te raken bij [minderjarige] om zicht te krijgen op haar opvoedsituatie en ter ondersteuning van de moeder bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
De gecertificeerde instelling schaart zich achter het verzoek van de Raad. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat de samenwerking met de moeder moeizaam verloopt omdat zij lastig contact met haar kunnen krijgen.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzochte en daartoe het volgende naar voren gebracht. De moeder is bereikbaar voor de hulpverleningsinstanties. De hulpverleningsinstanties hebben echter geen contact met de moeder opgenomen, ondanks dat de moeder meerdere malen haar emailadres heeft doorgegeven. De moeder heeft contact met het kinderziekenhuis om de genetische obesitas van [minderjarige] onder controle te houden. Zij wil niets liever dan dat [minderjarige] bij haar blijft wonen en zij heeft ook meer dan voldoende tijd voor haar. De moeder is bezig om ervoor te zorgen dat [minderjarige] na de zomervakantie bij de moeder op een middelbare school in de regio kan starten. De ziekte van de partner van de moeder is geen reden om [minderjarige] uit huis te plaatsen.
Op grond van de informatie, zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en uit de verklaringen van de gehoorde personen, komt de kinderrechter tot het oordeel dat het niet dringend en onverwijld noodzakelijk is dat [minderjarige] hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht wordt gesteld.
Voorts is de kinderrechter, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter als volgt. Het is evident dat [minderjarige] in haar opvoedingssituatie veel heeft meegemaakt. De zorgen die daaruit voortvloeien rechtvaardigen de huidige verzochte maatregelen echter niet. Deze maatregelen zijn vergaand en grijpen in op het recht op familieleven, zoals bepaald in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] laten weten dat zij zich veilig voelt bij de moeder. Het verbaast de kinderrechter dat de hulpverleningsinstanties niet de moeite hebben genomen om bij de moeder thuis langs te gaan, alvorens zij dit verzoek bij de rechtbank hebben ingediend. Er is derhalve niet bekeken hoe de opvoedingsomgeving van [minderjarige] er bij de moeder uitziet. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder wordt gesteund door haar netwerk. Indien er iets met de partner van de moeder, die ongeneeslijk ziek is, gebeurt kan het betrokken netwerk als vangnet voor [minderjarige] dienen. Ook heeft de moeder momenteel geen baan, waardoor zij beschikbaar is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Er is reeds een preventief jeugdbeschermer betrokken bij de moeder in het kader van het onderzoek van de Raad met betrekking tot de vraag of een ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de andere kinderen van de moeder (die bij de opvoedvader verblijven) noodzakelijk is. Op deze wijze is er reeds zicht op de opvoedingssituatie van [minderjarige] . Tot slot spreekt de kinderrechter de hoop uit dat de moeder – op eigen initiatief – het contact onderhoudt met het logeerhuis waar [minderjarige] eerder heeft verbleven en bij de hulpverleningsinstanties aan de bel trekt indien de situatie daartoe noopt. Het voorgaande leidt ertoe dat de kinderrechter het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing afwijst.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.