Wraking (Hoge Raad) |
"Op grond van artikel 37 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt dat een verzoek tot wraking schriftelijk geschiedt en gemotiveerd dient te zijn. Na de aanvang van een terechtzitting kan het verzoek ook mondeling geschieden. Uit vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 18 december 1998, LJN AD2977) volgt dat in zaken waarin verplichte procesvertegenwoordiging geldt, ondertekening door een advocaat bij een schriftelijk verzoek verplicht is. In hoger beroep is verplichte procesvertegenwoordiging vereist. Nu het verzoek niet is ondertekend door een advocaat (overigens evenmin door de man), en de man niet ter zitting is verschenen om zijn verzoek te doen, is het verzoek tot wraking niet door het hof in behandeling genomen." en verder:
"In dit licht heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het voorschrift van art. 39 lid 1 Rv buiten toepassing te laten op de grond dat het wrakingsverzoek niet was ondertekend door een advocaat. Aan de man had gelegenheid behoren te worden geboden dat verzuim te herstellen (vgl. art. 281 lid 1 in verbinding met art. 362 Rv)." (18 december 2015)